Kerk & religie

J. M. Vermeulen schrijft biografie over ds. L. Boone

Het allerlaatste boek van J. M. Vermeulen, een biografie over ds. L. Boone, leest als een spannend verhaal. Tenminste, tot hoofdstuk 8. Daar wordt de toon ernstig, verontwaardigd zelfs. „Want rond de Vereniging van 1907 is ds. Boone ernstig onrecht aangedaan.”

Jan van ’t Hul
2 February 2017 14:25Gewijzigd op 16 November 2020 09:43
J.M. Vermeulen. beeld RD, Henk Visscher
J.M. Vermeulen. beeld RD, Henk Visscher

Het verhaal gaat eerst over Zeeuwen die armoede leden en met kruiwagens sjouwden, over de gloed van het smidsevuur, schorren en oesters, armenhuisjes en krotwoninkjes en sjokkende paarden voor krakende karren.

Te midden van dit tafereel van armoede en ontbering, losse en vaste arbeiders die op klompen liepen en lange dagen werkten voor kwartjes en dubbeltjes, leefde Laurus Boone zijn goddeloze leven, verloren in de zonde en zonder God in de wereld. Hij liep van de kermis naar de herberg, deed aan God noch gebod, en toch lag hij weleens te bidden en te schreien in het bos of onder aan de dijk: „Heere, bekeer mij toch.”

Boone zocht God en zag uit naar vrede voor zijn ziel, kwam er bijna mee in de wanhoop, totdat hij een hand zag die „over hem was uitgestrekt” en hij een stem hoorde „die van vrede en verzoening sprak.” Boone werd „vrij verklaard in de tweede Persoon” en „door de derde Persoon verzekerd van zijn aandeel aan God.”

De jonge Boone ging onder veel strijd hier en daar in de dorpen op Zuid-Beveland „een woord ter stichting” spreken. Hij werd oefenaar in Borssele en vond met de gemeente aansluiting bij de ledeboerianen. Boone was hard op weg om dominee te worden, op grond van artikel 8 van de Dordtse Kerkorde, op basis van „singuliere gaven, Godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en gaven van welsprekendheid.”

Van Borssele leidde de weg naar Krabbendijke, van Krabbendijke naar Terneuzen en vandaar naar Sint Philipsland. Daar stierf Boone op donderdag 25 april 1935. Hij ligt begraven op de Oude Begraafplaats aan de Oostdijk.

Een wonder Gods

Vermeulen heeft al zo’n veertig boeken op zijn naam staan: dagboeken, prekenboeken en meditatieboeken, en boeken over de kleine kerkgeschiedenis, de meeste over oud gereformeerde voorgangers en hun kerkelijke kringen. Maar een boek over Boone zag hij vele jaren niet zitten. „Ondanks het feit dat Boone meer dan 47 jaar trouw het Woord had bediend, ontbraken er te veel gegevens voor een goed doorlopend levensverhaal. Ook Boones autobiografie ”De leiding des Heeren” vulde die leemtes niet op.”

Uit achting en sympathie voor de persoon van ds. Boone begon Vermeulen enkele jaren geleden toch aan een artikelenreeks over hem in het landelijke Kerkblad van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Onbekende informatie uit stambomen en familiealbums, digitale krantenbanken en oude archieven zorgde er uiteindelijk voor dat vele deuren opengingen. Zo kwam het boek over Boone er toch: ”Herder in de noodkerk” (uitg. Tekstservice, Meteren, 384 blz.; € 29,50).

In dat boek beschrijft Vermeulen Boones leven. Boone noemde zelf zijn levensverhaal „een wonder Gods, bewezen aan een arm en doemschuldig zondaar”, en over wat de Heere had gedaan „aan een nietig stof, om hem te trekken uit de duisternis tot Zijn Goddelijk licht, tot roem van Zijn grote Naam.”

Ongepubliceerde notulen

In hoofdstuk 8 gaat het opeens ruim veertig bladzijden lang over de Vereniging van 1907 (waarbij door het samengaan van Kruisgemeenten en het grootste deel van ledeboeriaanse gemeenten de Gereformeerde Gemeenten ontstonden). „Ik verkeerde in de veronderstelling dat over de Vereniging en de plaats die ds. Boone daarin had alles al bekend zou zijn. Daar is al zo veel over geschreven. Ik dacht dat daarom in een enkele alinea af te doen. Ongepubliceerde notulen van de deputatenvergadering van 25 juli 1907 en in die van de ledeboeriaanse classis Zuid-Holland van ds. N. H. Beversluis wierpen echter een heel ander licht op een aantal aspecten van de Vereniging dan tot nu toe altijd werd verondersteld. Het bestaande beeld vroeg dringend om correctie. En zo veranderde mijn biografische verhaal over Boone opeens in een meer zakelijk kerkhistorisch feitenrelaas over de Vereniging van 1907, met als slot een beoordeling door kerkrechtspecialist dr. D. de Vos te Veenwouden.”

Geëmotioneerd: „Ik ken geen predikant die in de geschiedschrijving zo’n groot onrecht is aangedaan als ds. Boone. De informatie zoals die aan ons is overgeleverd, geeft een zeer vertekend beeld van de Vereniging en van de plaats die Boone hierbij had. Daarom bespreek ik in een apart hoofdstuk allerlei karikaturen.”

Vermeulen stelt: „We weten al decennialang dat ds. Boone niet met de Vereniging wilde meegaan. Er wordt dan gezegd dat dat kwam door achterhaalde bijzaken zoals zijn andere visie op de psalmberijming en andere opvattingen over het ambtsgewaad. Zo staat het in de geschiedenisboeken. Maar het ging Boone om iets heel anders, om het kerkbegrip van de ledeboerianen. De psalmberijming en het ambtsgewaad waren daar slechts een afgeleide van. De Heere had in Nederland maar één kerk gesticht en Hij zou vanwege menselijke goddeloosheid nooit een tweede stichten. Daarom wilde Boone niet meedoen aan het opbouwen van een strak georganiseerd kerkelijk instituut buiten de vaderlandse kerk. Hij wilde geen kerk naast de kerk, want de kerk moest ín de kerk hersteld worden. Een nieuw juridisch instituut was ook Ledeboers bedoeling nooit geweest. In die lijn stond Boone.”

Kerken die voorbijgaan

Boone vond dat er schuld lag ten aanzien van de Hervormde Kerk en hield daarom vast aan het begrip ”noodkerk”. „Kerken die buiten de vaderlandse kerk waren terechtgekomen, waren uit de nood geboren, waren noodkerken –dus kerken die voorbijgaan– en moesten noodkerken blijven, totdat de vaderlandse kerk de goede prediking en belijdenis weer had aangenomen. Omdat Boone wilde vasthouden aan de tijdelijkheid van de noodkerk, wees hij de Vereniging af. Hij wilde de noodkerk niet omzetten in een blijvend kerkelijk instituut en waarschuwde juist voor „verstand, letter en hoogmoed” en voor „de geest des tijds.”

Het afwijzen van de Vereniging kwam Boone duur te staan, vindt Vermeulen. „Voor ds. G. H. Kersten, de onvermoeibare stuwkracht achter de Vereniging, was ds. Boone de barst in de spiegel. Boone had een deuk geslagen in een prestigeobject. Door die ene dag waarop Boone „nee” zei tegen de Vereniging is meer dan 47 jaar trouwe arbeid in Gods Koninkrijk in de geschiedschrijving afgedaan als zijnde niet meer van belang.

Hij is historisch afgerekend op die ene dag, 10 oktober 1907. Zijn compromisloze „nee” betekende een harde confrontatie met de vele bewonderaars van de Vereniging. Maar Boone heeft recht op een eerlijk verhaal. Hij is uitgemaakt voor „scheurmaker, een dubbelhartige en een onoprechte”, maar hij heeft alleen maar de lijn van Ledeboer willen vasthouden.”

Uiteindelijk raakte Boone in één klap vrienden en broeders kwijt, zegt Vermeulen. „Velen wilden hem niet meer, nooit meer zien. Hij werd bemodderd, maar bleef zelf een gentleman. Het was allemaal vlek op vlek op de preekjas van ds. Boone. Ten langen leste werd hij geschorst, en wel door een kerkverband waartoe hij niet eens behoorde.”

De confrontatie zoeken was, volgens Vermeulen, niets voor ds. Boone. „Hij zocht liever de kerkelijke luwte op en was een meester in het Bijbels incasseren van onrecht en tegenstand. Hij schreef en beoefende: „Een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen.””

2004 en 1948

Vermeulen (zelf behorend tot de oud gereformeerde gemeente in Nederland te Geldermalsen) eindigt zijn boek met een epiloog. Daarin stelt hij dat het begrip ”noodkerk” automatisch betekent dat noodkerkmensen „de aloude Gereformeerde of de Hervormde Kerk als planting Gods zien. Hier ligt de volgende vraag: „Maar welke is dat na 2004? En is er na ”1948” (toen de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland ontstonden) nog wel een noodkerk? Of is elke afgescheiden kerk een noodkerk? En wanneer is de ”nood” voorbij en wordt de noodkerk opgeheven?””

Vermeulen verwijst hier naar Wilhelmus à Brakel, die in zijn ”Redelijke godsdienst” iedere afscheiding hartgrondig verwerpt: „Het is een schrikkelijke zonde de kerk te verlaten en eene beter te willen oprichten, want de kerk is één, zij is Christus’ lichaam. Van de kerk zich af te scheiden is van Christus’ volk, van Zijn lichaam af te scheiden, zich de Belijdenis van Christus te onttrekken en de gemeenschap der heiligen te verlaten.”

Vijf Boonegemeenten

Er is nog iets anders rond de totstandkoming van de Vereniging waarover Vermeulen struikelde. Er zouden op de dag waarop de Vereniging werd vastgesteld, 9 oktober 1907, vijf gemeenten met een hoog ”Boonegehalte” niet uitgenodigd zijn. Vermeulen: „Er wordt gezegd dat ze niet bij de Vereniging betrokken waren, of dat ze door omstandigheden niemand hadden kunnen zenden, of dat het slechts vrije gemeenten waren. Maar de waarheid is dat ds. Beversluis, die de vergadering voorzat, deze vijf gemeenten het kerkverband heeft uitgewerkt. Het ging om Waddinxveen, Oudewater, IJsselstein, Genemuiden en Zuidwolde. Op vragen naar hun afwezigheid antwoordde Beversluis –die niet met Boone overweg kon– dat daar geen gemeenten meer bestonden, dat men al sinds jaren niets van ze vernomen had en dat met die gemeenten dus ook geen rekening gehouden hoefde te worden. Maar daarmee is die vijf gemeenten groot onrecht aangedaan.”

Laatste boek

De biografie over Laurus Boone is Vermeulen veertigste boek. Het zal ook zijn laatste zijn, al blijft hij wel schrijven voor bedrijven en periodieken. „Dit is het boek dat mij het meest heeft aangegrepen. Het voelt een beetje als mijn hoofdwerk, als mijn magnum opus. Nooit kostte een boek mij zo veel inspanning. Ik ben achter allerlei kerkelijke coulissen terechtgekomen, waar ik waarschijnlijk nooit had mogen komen. Ik zie het als een grote correctie op de kleine kerkgeschiedenis. Allerlei geschiedschrijvers hebben elkaar overgeschreven en gekopieerd, waarmee Boone tot op de dag van vandaag groot onrecht is aangedaan.”

In het licht van de wereldkerk is dit alles niet meer dan een marginaal verschijnsel. „Het is alleen Christus, Die Zich een gemeente „van den beginne der wereld tot aan het einde vergadert, beschermt en onderhoudt.” In dat licht is heel de aardse kerk een noodkerk, want in het nieuwe Jeruzalem zal geen tempel meer zijn en zullen alle tranen, ook van scheiding, schorsing en scheuring, zijn afgewist. En ds. Boone zei: „Gods Kerk valt niet met Lauwtje Boone.””

Meer over
Ds. L. Boone

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer