Muziek

Joris Verdin is nieuwsgierig naar het onbekende

Een bestaan zonder muziek? Joris Verdin kan er zich niets bij voorstellen: „Muziek is voor mij een manier van leven. Ik ben door klavieren gebeten.” De Belgische musicus en docent geldt als een belangrijke ambassadeur van het harmonium. „Je bent achter een harmonium één met de klank. Dat blijft een fantastische ervaring.”

Gert de Looze

22 November 2016 08:41Gewijzigd op 16 November 2020 08:45
Joris Verdin. beeld RD, Sjaak Verboom
Joris Verdin. beeld RD, Sjaak Verboom

Verdins liefde voor het harmonium ontstond lang geleden. „Toen ik een jaar of zeven was, ging ik regelmatig met mijn vader naar de kerk. Hij zong in het kerkkoor. Ik genoot van het orgel. Pas later werd mij duidelijk dat dit een harmonium is geweest.”

Als puber haalde Verdin zijn neus voor het instrument op, om er rond zijn twintigste weer door gegrepen te worden. „Het interesseerde mij dat je met je voeten zo goed de klank kunt beïnvloeden. Niemand kon mij leren hoe je een harmonium bespeelt. Daarom ben ik zelf door allerlei hand­boeken heen gekropen.”

Als hij over het harmonium praat, doelt Verdin op het drukwindharmonium, waarbij de speler door meer of minder hard te trappen de klanksterkte tot in de finesses kan beïnvloeden. Hij maakte talrijke cd’s met harmoniumwerken van onder anderen Franck, Karg-Elert, Guilmant en Lemmens. Mede dankzij Verdins inzet wordt het harmonium serieuzer genomen dan enkele decennia geleden. „Als in de partituur een harmonium staat voorgeschreven, kiest een dirigent vrijwel altijd voor dit instrument. En niet meer voor een kistorgel.”

Rustig doet Verdin zijn verhaal. In zijn tweede thuis, het conservatorium van Antwerpen. „Ik kom hier sinds 1972. Eerst als student en daarna als docent.”

1. Ik ben een romanticus en voel mij het meest thuis bij de Franse romantiek.

„Als je romantiek beschouwt als een verlangen naar iets wat er niet is, dan klopt dat. Want ik houd mij bezig met muziek uit vroeger tijden. Ik vul het begrip romantiek wel anders in dan gebruikelijk. Velen denken bij romantiek bijvoorbeeld vooral aan de gewijde atmosfeer in de ”Prière à Notre-Dame” uit de ”Suite Gothique” (1895) van Boëlmann. Ik vind echter dat veel oude muziek ook romantische elementen bevat, bijvoorbeeld een Toccata per l’elevazione uit 1635 van Frescobaldi.”

2. César Franck is mijn geestelijke vader.

„Ik heb al zijn orgel- en harmoniummuziek op cd vastgelegd. De interesse in Franck ontstond tijdens mijn studie. Ik kreeg het gevoel dat er iets niet klopte in de manier waarop er met deze 19e-eeuwse componist werd omgegaan. Docenten vertelden dat je minstens veertig moet zijn om zijn muziek goed te kunnen uitvoeren. Francks werken zou je uiterst gedragen moeten spelen. Van de componist zelf is een mythische figuur gemaakt. Uit grondig onderzoek –zo las ik al zijn brieven– bleek nergens dat zijn muziek een uitdrukking is van zijn geloof. Veel van Francks composities, ook zijn kamermuziek en zijn orkest- en koormuziek, vragen wel degelijk om snelheid en soms om vurigheid. Sommige stukken zijn zelfs opera-achtig. Tegen de gevestigde orde in heb ik daarom bij mijn opnames Francks eigen tempoaanduidingen aangehouden. Veel collega’s zeiden dat zo’n snel tempo niet haalbaar was en niet in de geest van de componist. Dit stimuleerde mij alleen maar om het toch te doen.

Widor, die tien orgelsymfonieën schreef, zorgde voor een kentering in de 19e-eeuwse uitvoeringspraktijk. Hij vond dat het klaar moest zijn met de spontane en expressieve uitingen van de gevoelens van organisten. Hij schreef aan het einde van de 19e eeuw dat een muzikale zin overeen moet komen met de strakke lijn op een ingenieurs­tekening. Voor die tijd zat elke zin vol tempoveranderingen en dynamische schakeringen. Een organist haalde zijn voet niet van het zwelpedaal af. In die geest moeten we bijna al Francks werken uitvoeren. Alleen diens Trois chorals, gecomponeerd in de late negentiende eeuw, vragen om de objectievere benadering die Widor predikte.”

3. Ik houd niet van platgetreden paden en promoot graag onbekende muziek.

„Nieuwsgierigheid naar het onbekende zit in mijn genen. Mijn ouders hielden zich beiden bezig met Grieks en Latijn en mijn vader gaf oude geschiedenis. Onterecht vergeten muziek haal ik graag naar boven. Soms kan de combinatie tussen muziek en instrument verrassend uitpakken. Zo speelde ik kortgeleden Boëly op een ”orgue expressif”, een voorloper van het harmonium met orgelpijpen en pedalen zoals het harmonium. De gekozen werken kwamen fantastisch uit de verf, terwijl ze op een gewoon orgel oersaai klinken. Thuis speel ik het meest Bach. Ik kan niet goed uitleggen waarom. Misschien vanwege het perfecte evenwicht tussen de onderlinge stemmen in zijn composities.”

4. Soms reis ik naar Groningen om daar op historische orgels te spelen.

„Mijn eerste reis, eind jaren 70, herinner ik mij nog goed. Wim van Beek demonstreerde ‘zijn’ orgel in de Groningse Martinikerk. Daarna zou ik zelf achter de klavieren kruipen. Ik was volledig ondersteboven van die stralende barokke klank en besloot zelf niet meer te spelen. Die klankervaring wilde ik niet laten verprutsen door mijn eigen geklungel. Tegenwoordig kom ik regel­matig in de Duitse regio Oost-Friesland. Op het 18e-eeuwse orgel in Dornum heb je –mede dankzij de bescheiden kerkruimte– heel direct contact met de klank.”

5. Ik maak mij zorgen over de toekomst van het orgel. Jongeren komen er tegenwoordig onvoldoende mee in aanraking.

„Nee, al maken jongeren vanwege het terug­lopende kerkbezoek nog nauwelijks via de kerk kennis met het orgel. Ik zie het als een taak van organisten om jongeren mee te nemen naar hun instrument. Er zijn veel mooie en succesvolle initiatieven. Als er één jongere uit een klas van dertig pubers daardoor een orgelstudie oppakt, is dat winst.”

6. Ik heb niets met piepknormuziek. Bij het componeren zoek ik naar harmonie.

„In mijn studietijd moest elke orgelstudent op zijn eindexamen een 20e-eeuws Belgisch stuk spelen. Omdat ik dat alleen maar piepknormuziek vond, ben ik zelf gaan een stuk schrijven. Het feit dat de examinatoren mijn compositie accepteerden, stimuleerde mij om met componeren verder te gaan. Daarbij zoek ik altijd naar een zekere harmonie.”

7. Concerten geven is leuk, maar les­geven blijft het mooiste wat er is.

„Ik geniet enorm van het lesgeven. Alleen al vanwege het contact met jongeren. Ik leg studenten niet mijn visie op, maar wissel graag met hen van gedachten over de aanpak van een werk. Natuurlijk heb ik de nodige ervaring en kan ik oplossingen aanreiken die ik voor bijvoorbeeld technische problemen heb gevonden. Het mooiste wat mij als docent kan overkomen, is de ervaring: zo fraai als deze student dit werk speelt, kan ík het niet. Dan geniet ik dubbel van mijn werk.”

8. Als ik op een fraai harmonium stuit, heb ik de neiging om mijn portemonnee te trekken.

Lachend: „Dat is lang zo geweest. Tegenwoordig lukt het steeds beter om mijzelf in bedwang te houden. Wanneer ik vroeger een instrument tegenkwam dat geknipt was voor het uitvoeren van de muziek van een bepaalde componist, dan wilde ik dit hebben. Datzelfde gebeurde als een harmonium een toonhoogte bezat die in mijn collectie ontbrak. Ik zocht ook actief naar harmoniums door bladen te kopen waar advertenties in stonden. Internet bestond nog niet. Op den duur bezat ik meer dan vijftig harmoniums. Dat werd te dol, want je moet al die instrumenten in een goede conditie zien te houden. Tegenwoordig heb ik er nog een stuk of vijftien. Daarnaast staan er de nodige harmoniums in het ouderlijk huis.”

9. Ik schilder graag met klanken. Daarom zit ik het liefst achter een harmonium.

„Het eerste klopt, het tweede niet. Veel mensen denken dat ik dagelijks harmo­nium speel, maar er gaan soms weken voorbij waarin ik geen harmonium aanraak. Thuis staan ook twee orgels, een klave­cimbel, een klavichord, een regaal en verschillende piano’s. Er is dus keus genoeg. Wat het eerste deel van de stelling betreft, de klank van een instrument is voor mij net zo belangrijk als een compositie zelf. Bij een harmonium heb je als speler de klank van het begin tot het eind vast. Met je handen én je voeten, het is een totaalbeleving. Dit geeft je het gevoel: ík ben de klank.”

10. Ik snap waarom protestanten in de vorige eeuw bij een harmonium zongen. Het instrument is er heel geschikt voor.

„Klopt! Zangers met wie ik samenwerk, geven dat ook aan. De harmoniumklank versmelt goed met zangstemmen. Het instrument dringt zich nooit op, omdat je de klanksterkte voortdurend kunt bijstellen. Op een orgel lukt dit veel minder.”

---

Levensloop Joris Verdin

Joris Verdin werd in 1952 in het Belgische Anderlecht geboren. Hij studeerde orgel aan het Koninklijk Conservatorium in Antwerpen en musicologie aan de Katholieke Universiteit in Leuven. In 2001 promoveerde hij op een proefschrift over de geschiedenis van het harmonium. Hij geeft regel­matig concerten. Verdin heeft een fulltimebaan als docent orgel aan het Antwerpse conservatorium en doceert muziekpraktijk aan de universiteit in Leuven.

Verdin wordt gezien als een specialist in de 19e-eeuwse harmoniumliteratuur. Hij maakte talrijke cd’s met harmoniummuziek. Zelf typeert hij zijn passie voor het harmonium als een uit de hand gelopen hobby. De Belgische musicus verdiepte zich grondig in de uitvoering van de werken van César Franck. Zo legde hij onder andere alle harmonium- en orgelwerken van Franck op cd vast. Zijn discografie omvat zo’n veertig cd’s met muziek van de 16e tot de 20e eeuw. Van zijn hand verschenen diverse composities voor orgel en voor orgel in combinatie met andere instrumenten.

De Spaanse stad Torre de Juan Abad stelde Verdin in 2003 aan als ereorganist van het orgel van Gaspar de la Redonda uit 1763. Verdin is getrouwd met Annelies Focquaert. Zij is ook musicus. Focquaert promoveerde in 2014 op een proefschrift over de Belgische componist en organist Lemmens.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer