Tweede Inaugurele Rede van Abraham Lincoln uitgesproken in Washington, D.C. op 4 maart 1865
Landgenoten,
Op deze tweede bijeenkomst belegd voor mijn beëdiging in het ambt van president, is er minder aanleiding voor een uitgebreide toespraak dan er was bij de eerste. Toen leek het gerechtvaardigd en passend om een enigszins uitgebreide verklaring af te leggen over de weg die wij wilden inslaan. Inmiddels zijn er vier jaren verlopen. Jaren waarin er constant aanleiding was om in het openbaar uitspraken te doen over ieder punt en elk stadium in die grote strijd die nog steeds de aandacht van de natie opeist en haar krachten verteert. Nu echter valt er weinig nieuws te melden. Van het verloop van de gewapende strijd, waarvan bijna alle andere zaken afhankelijk zijn, is het publiek even goed op de hoogte als ikzelf; en ik mag aannemen dat u allen dat verloop redelijk bevredigend en bemoedigend vindt. Maar hoewel onze verwachtingen voor de toekomst hooggespannen zijn, wagen wij het toch niet daarover voorspellingen te doen.
Bij de vergelijkbare gelegenheid vier jaar terug waren wij allen bezet met bezorgdheid over een dreigende burgeroorlog. Iedereen vreesde die – iedereen zocht die af te wenden. Terwijl op deze plaats de inaugurele rede werd uitgesproken, waarin duidelijk de wil doorklonk om de Unie in stand te houden zonder oorlog, waren er in de stad opstandige elementen actief die probeerden haar zonder oorlog toch te vernietigen – probeerden de Unie uiteen te doen vallen en profijt te trekken uit onderhandelingen. Beide partijen waren tegen een oorlog; maar een van de partijen wilde liever oorlog dan het voortbestaan van de natie; en de andere wilde liever oorlog dan de natie uiteen laten vallen. En het is inderdaad op een oorlog uitgelopen.
Een achtste deel van de gehele bevolking bestond uit kleurling-slaven; ze woonden niet gelijkelijk verdeeld over de Unie, maar waren te vinden in het zuidelijke deel daarvan. Deze slaven vertegenwoordigden een bijzonder en belangrijk belang. Iedereen wist dat dit belang, op de een of andere manier, de oorzaak van de oorlog was. Dit belang te versterken, in stand te houden en uit te breiden, was het doel waarvoor de opstandelingen de Unie uiteen wilden laten vallen, zelfs al zou daarvoor een oorlog nodig zijn; en dat terwijl de regering niet meer eiste dan het recht om de slavernij tot een bepaald gebied beperkt te houden.
Geen van de partijen had kunnen voorzien dat deze oorlog de omvang en duur zou aannemen die zij inmiddels aangenomen heeft. Niemand verwachtte dat de oorzaak van het conflict zou verdwijnen op het moment dat het conflict zelf zou ophouden te bestaan, of zelfs al eerder. Beide partijen hadden uitgezien naar een gemakkelijke zege en minder ingrijpende en schokkende gevolgen. Beide partijen lezen dezelfde Bijbel en bidden tot dezelfde God; en elk van hen roept Zijn hulp in tegenover de ander. Het mag wel vreemd heten dat iemand een rechtvaardige God om hulp durft verzoeken om anderen voor hem krom te kunnen laten liggen. Maar laten we niet oordelen, opdat wij niet geoordeeld worden. Op de gebeden van geen van beide partijen was verhoring te verwachten – en geen van beide partijen heeft volledige verhoring ontvangen.
De Almachtige heeft Zijn eigen bedoelingen. ‘Wee der wereld vanwege de ergernissen; want het is noodzakelijk dat de ergernissen komen; doch wee die mens door welke de ergernis komt’ [Matthéüs 18:7]. Laten wij eens aannemen dat de slavernij in Amerika een van die ergernissen is die, onder Gods voorzienigheid, noodzakelijk moeten komen, maar die Hij, nu deze slavernij inmiddels de door Hem bepaalde tijd geduurd heeft, nu wenst weg te nemen – en dat hij zowel het Noorden als het Zuiden bezoekt met deze vreselijke oorlog, als het wee veroorzaakt door degenen door wie deze ergernis kwam – moeten wij daarin dan ook maar de geringste afwijking zien van die Goddelijke eigenschappen die gelovigen in een levende God Hem altijd toeschrijven? Van harte hopen wij, en wij bidden er vurig om, dat de gesel van deze zwaar drukkende oorlog spoedig weggenomen zal worden. Maar toch, als God wil dat die voortduurt totdat al de rijkdom die is vergaard door het 250 jaar onbeloond ploeteren van de slaaf, vergaan zal zijn, en totdat iedere druppel bloed die door de zweep uit lichamen is geperst, zal zijn afbetaald door een druppel bloed die door het zwaard tevoorschijn is geroepen – dan moet nog steeds gezegd worden wat drieduizend jaar geleden gezegd is: ‘De rechten [oordelen] des HEEREN zijn waarheid, tezamen zijn zij rechtvaardig’. [Psalm 19:10b].
Laten wij zonder wrok tegen iemand, maar in liefde jegens allen en met volharding in een rechtvaardige zaak, zoals God die ons als rechtvaardig te zien geeft, streven naar het volbrengen van de taak die ons opgelegd is: het verbinden van de wonden van deze natie; het zorgen voor hem die deze strijd gestreden heeft, voor zijn weduwe en voor zijn wees – alles te doen om een rechtvaardige en blijvende vrede onder elkaar en met alle volkeren te bewerken en te handhaven.
[vindplaatsen Bijbelteksten toegevoegd, Red.]