Edmund Calamy en de kunst van het mediteren
Een onvergetelijke dag voor de gemeente van St. Mary Aldermanbury in Londen was 17 augustus 1662. De puriteinse predikant Edmund Calamy nam toen –gedwongen– afscheid.
De tekstkeus voor zijn afscheidspreek was 2 Samuel 24:14: „Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; laat ons toch in de hand des Heeren vallen, want Zijn barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de hand van mensen niet vallen.”
Met circa 2000 predikanten was Calamy (1600-1666) gedwongen om de kerk van zijn vaderen te verlaten. Deze gebeurtenis, die als de Great Ejection de geschiedenis in ging, was een gevolg van de politiek van koning Charles II om de Anglicaanse Kerk te ontdoen van de puritanisering en opnieuw te brengen onder bisschoppelijk bestuur.
Calamy bleef tot eind december onder het gehoor van zijn opvolger. Toen de nieuwe predikant op 28 december niet verscheen, moest hij diens plaats in te nemen. Het werd zijn eigenlijke afscheidspreek, waarin hij sprak over 1 Samuel 4:13: „En als hij kwam, ziet, zo zat Eli op een stoel aan de zijde van de weg, uitziende; want zijn hart was sidderende vanwege de ark Gods.”
Dit jaar is het 350 jaar geleden dat Calamy, op 29 oktober 1666, overleed.
Ark van God
De preek over de ark van God was heel toepasselijk gezien de omstandigheden waaronder Calamy met zijn geestverwanten in het gehele land verkeerde. De ark van het verbond kon Israël niet bewaren omdat de zonde in het kamp was. Daarom werd Israël verslagen en zo door God geslagen. Eli besefte goed wat er aan de hand was. Daarom was hij meer bezorgd over de ark van God dan over zijn goddeloze zonen. De ark was heilig en hoorde daarom in het heiligdom van God. Hij was een zichtbaar teken van Gods tegenwoordigheid onder Zijn volk. Maar toen de ark weg was, was God weggegaan met „Zijn vertroostende aanwezigheid, Zijn beschermende en bewarende aanwezigheid.” Zo was het een oordeel als de kandelaar van het Woord uit de kerken van Engeland zou worden weggenomen.
Vier jaar later trof een ander ”oordeel” de stad. Londen werd geteisterd door een omvangrijke stadsbrand, die ook Calamy’s kerk St. Mary’s Aldermanbury in de as legde. Depressief onder deze omstandigheden overleed de predikant in de maand na de ramp. Hij werd begraven tussen de ruïnes van het kerkgebouw waarin hij 23 jaar het Woord van God had verkondigd.
Geestelijke overdenkingen
Edmund Calamy was een vooraanstaand predikant die leidinggaf aan de presbyterianen in Londen. Hij was lid van Westminster Assembly, die in 1643 op last van het Lagerhuis werd bijeengeroepen om orde op zaken te stellen in de gevestigde kerk. Ondanks zijn bijdrage aan de landelijke puritanisering van de Engelse kerk en staat, bleef hij verbonden aan zijn gemeente van Aldermanbury.
Een aantal geschriften staat op Calamy’s naam. De omvang hiervan is beperkt. In 1680 verscheen postuum zijn ”The Art of Divine Meditation” (De kunst van het mediteren). Dit is een typisch puriteins geschrift dat praktische hulp biedt bij het beoefenen van geestelijke overdenkingen. Meditatie van geestelijke zaken, welteverstaan, want er is ook „een meditatie van wat zondig is.” Zondige overdenkingen en fantasieën gaan vanzelf, maar geestelijke overdenkingen vragen om geestelijke gedachten die gericht zijn op de dingen die boven zijn.
Gebed en overdenking beschouwt Calamy als een tweeling, het een is niet zonder het ander. Dit geldt ook voor het horen van preken; horen op zichzelf doet geen nut als dit niet gepaard gaat met overdenking. „Dat God van u eist om preken te horen, eist Hij ook van u om de aangehoorde preken te overdenken.” We zouden kunnen spreken van het horen van het Woord en het bewaren ervan; of het „overleggen in het hart.” Het Woord moet beklijven, anders kan het gestrooide zaad geen vrucht dragen.
Mediteren is niet alleen een oefening van het hart maar ook van het hoofd. Behalve het intellect, het verstand, zijn ook de wil en de genegenheid erbij betrokken. Als voorbeeld noemt Calamy Maria: „Zij overlegde en overdacht al deze dingen in haar hart.” Daarbij citeert hij ook Deuteronomium 4:39: „Gij zult heden weten, en in uw hart hervatten.” Kennis en bevinding zijn nauw op elkaar betrokken. „Een echte overdenking is als een mens zo mediteert over Christus dat zijn hart door de liefde van Christus wordt ontvlamd.” Dan functioneert deze overdenking zo dat het hart de zonde haat.
Machtige hulp
Welke zegeningen ontvangen gelovigen als zij zich consciëntieus in meditatie oefenen? Drie bijzonderheden noemt Calamy: een machtige hulp voor de werking en verkrijging van alle genade, een machtige hulp om de genade te bewaren en te vermeerderen en een machtige hulp om ons te wapenen tegen de duivel en al zijn verzoekingen. Dan heiligt de Heere de meditatie.
Zo noemt de schrijver nog enkele voorbeelden waaruit de zegen blijkt voor hen die zich in de overdenking oefenen. Een citaat: „Meditatie is de sleutel die de schatten van de uitnemendheden van Christus ontsluit en het boek opent waarin wij lezen van al de uitnemendheden die in Christus zijn. Meditatie opent als het ware de fontein. Dan bestuderen we wat in Christus te vinden is, dat Hij uitnemend is boven tienduizend, het afschijnsel van de heerlijkheid van Zijn Vader en het uitgedrukte beeld van Zijn Persoon. Zo bestuderen we de liefde van Christus tot arme zondaren, de hoogte, de diepte, de lengte, de breedte van de liefde van God tot ons. Dan onderzoeken we hoe Christus in de wereld is gekomen om ons rijk te maken, hoe Hij een vloek werd om ons van de vloek te bevrijden. (…) Gebruikt u elke dag een halfuur om te mediteren over de uitnemendheid van Christus, doet u dat als u buiten in het veld wandelt, overdenkt u dan de liefde van Christus. Als dat zo is, ben ik ervan overtuigd dat dit in u een liefde tot Christus zal verwekken.”
Afzondering
Wat is de plaats waar we ons oefenen in meditatie? Izak ging in het veld volgens de tekst die Calamy als uitgangspunt heeft gekozen (Gen. 24:63). In de Engelse King Jamesvertaling staat hier ”mediteren” in plaats van ”bidden”. Hij noemt ook andere voorbeelden.
In Psalm 63 lezen we dat David op bed mediteerde. Dit geeft aan dat een plaats van afzondering, buiten alle rumoer en dagelijkse beslommeringen, het meest geschikt is. Christus zegt: „Gaat in uw binnenkamer” (Matth. 6:6). „U moet u afzonderen, hetzij thuis of in de tuin, of bij het wandelen in het veld.” Christus ging hierin voor (bijvoorbeeld Lukas 6:12).
We moeten ons echter niet alleen terugtrekken van uitwendig gezelschap, maar ook van het inwendige. Het laatste is het moeilijkste. Het is gemakkelijker om wereldse vrienden buiten ons bidvertrek te houden dan wereldse gedachten. „Daarom moet u, als u mediteert, als Abraham doen in Genesis 22:5: „En Abraham zeide tot zijn jongeren: Blijf gij hier met de ezel, en ik en de jongen zullen heengaan tot daar; als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren.” Zo moet u doen met uw ijdele gedachten en wereldse bezigheden: wacht hier even en ik zal naar de ‘berg’ gaan en mediteren… Zo moet u dit niet alleen tegen uw wereldse gezelschap zeggen, maar ook tot uw ijdele gedachten en verbeelding: wacht hier even.”
Nut van de beloften
Calamy geeft enkele voorbeelden van geestelijke moeiten waarbij meditatie gezegend kan worden. Het eerste voorbeeld: „Veronderstel dat u iemand bent die in zijn gemoed verontrust en zeer terneergeslagen is.” Hij is op de rand van wanhoop, voelt zich een groot zondaar en denkt dat God hem niet genadig wil zijn. „U bent bang dat Christus u verlaten heeft.” Wat voor raad geeft Calamy zo’n verslagen ziel? „Overdenk de gewilligheid van Christus om arme zondaars te ontvangen, niet vanwege hun gewilligheid maar vanwege de gewilligheid van Christus om allen die tot Hem komen vergeving te schenken. Hij is gewilliger om ons te vergeven dan wij doen kunnen om te bidden om genade. Indien u gewillig bent om uw zonden te verlaten, is Christus meer gewillig om u te geven dan u gewillig bent om te ontvangen.”
De volgende vaak aangehaalde tekst gebruikt Calamy ook in dit verband: „Die tot Mij komt zal ik geenszins uitwerpen.” Toen Christus op aarde was klaagde Hij over niets anders dan over „de mensen die niet tot Hem wilden komen”: „Gij wilt tot Mij niet komen opdat gij het leven mag hebben.” Ongeloof sluit uit van de genade die aangeboden wordt. Het wantrouwt Gods welmenende beloften.
Calamy wijst steeds weer op het nut van de beloften: „Als u in uw consciëntie geplaagd wordt, mediteer dan over de beloften van God. God belooft niet alleen om vergeving te schenken aan hen die geloven en zich bekeren, maar God belooft ook bekering aan hen die erom vragen” (Hand. 5:31).
----
Gebed
Uit een gebed bij de afscheidspreek van Calamy van 28 december 1662:
O, Allerheiligste, Gij eeuwige gezegende Heere God, Gij vervult hemel en aarde met Uw tegenwoordigheid. Wij bidden U, vervul onze harten met de tegenwoordigheid van Uw genade en laat ons blijken dat Gij in het midden van ons bent, door de krachtige ondersteuning van Uw Geest, opdat wij in dit uur een teken van Uw liefde mogen ontvangen. Het is een bijzondere gunst dat de deuren van Uw heiligdom voor ons openstaan en dat wij elkaar in Uw Naam mogen ontmoeten. We bidden u, dat dit voortgang mag hebben. Heilig ons daartoe, opdat iedere sabbat mag toegevoegd worden aan onze gestalte in Jezus Christus.
Wij belijden dat wij alle onze zegeningen hebben verbeurd. Wij hebben veel van God, Christus en de hemel met onze oren gehoord. Wij belijden dat velen van ons door het horen van preken dezelfde gebleven zijn; wij weten wel hoe we ermee spotten, maar we weten niet hoe we ernaar zullen leven.
Het is een wonder van vrije genade dat Gij Uw Evangelie niet eerder hebt weggenomen, maar Gij zijt een genadig God en hoewel wij U niet kunnen behagen, behaagt Uw genade Uzelf. Wij hebben geen reden om U iets toe te brengen dat U welbehaaglijk is dan alleen Uw genade in Jezus Christus. Wij bidden U dat U Uw soevereiniteit wilt verheerlijken door ons genadig te zijn en onze vele en grote overtredingen vergeven.