Naar de brugklas: refoschool of niet?
Petra Hollebrandse (37) woont al haar hele leven in Den Haag. Hoewel zij op het reformatorische Driestar College in Gouda zat, gaat haar oudste dochter Juliët (12) naar de eerste klas van het Christelijk College De Populier in de buurt. „Ik wil het haar niet aandoen om elke dag vijf kwartier naar school te fietsen.”
Om tot een goede schoolkeuze te komen, bezoeken vader, moeder en dochter open avonden van beide scholen. „Andere ouders hadden ons al goede verhalen verteld over De Populier”, vertelt Hollebrandse. „Op de voorlichtingsavond viel ons de goede, open sfeer op.” Met de uit reformatorische kring afkomstige godsdienstdocente bespreken ze hun dilemma. „Het was erg fijn dat ze ons begreep en meedacht.”
Vanwege de lange reistijd naar de Driestar in Leiden kiezen de ouders uiteindelijk voor De Populier. „Vroeger reisde ik altijd met een groep vriendinnen per trein naar school”, zegt Hollebrandse. „Juliët zou alleen met een vriendinnetje met het openbaar vervoer moeten, en dat vind ik niet veilig voor twee jonge meiden. Ik wil het haar ook niet aandoen om elke dag vijf kwartier naar school te fietsen. Ze is dan laat thuis en moet ook haar huiswerk nog doen. Omdat Juliët ook nog andere verplichtingen heeft, wordt het eigenlijk te veel voor haar.”
Tot nu toe bevalt de gemaakte schoolkeuze de ouders en dochter prima. „Op brugklaskamp gebeurden er geen dingen die we niet wilden”, zegt de Haagse. „Kinderen maken ook geen vervelende opmerkingen als mijn dochter wil bidden voor haar eten. Ook ontdekte Juliët dat nog meer kinderen uit haar klas kerkelijk zijn.”
Hollebrandse en haar man zijn lid van de plaatselijke gereformeerde gemeente. Ze blijven bewust met hun zes kinderen in Den Haag wonen, omdat ze het belangrijk vinden om aan de mensen om hen heen iets van het christelijk geloof te laten zien. „Het is toch prachtig als de kinderen van de buren vragen stellen over de kinderbijbel waaruit ze bij ons horen voorlezen? Als er in de toekomst meer christelijke kinderen naar De Populier zullen gaan, betekent dat ook dat kinderen die nergens aan doen vaker in aanraking komen met christenen.”
Behoudende kerken
Tot en met vorig schooljaar zat Juliët op de reformatorische Eben-Haëzerschool in Den Haag. Van haar oude klas zitten er nu vier van de twaalf kinderen op het Driestar College. In 2011 stroomden er zes van de tien door naar reformatorisch vervolgonderwijs, terwijl dat er in 2006 nog veertien van de achttien waren. Dat steeds minder ouders hun kinderen naar een reformatorische middelbare school te sturen, vindt basisschooldirecteur Stephan van der Kolk jammer. „Hoewel ouders vrij zijn om te kiezen, zie ik de kinderen van onze school graag naar het Driestar College gaan. Dat sluit het best aan op het reformatorisch onderwijs dat wij geven.”
Steeds vaker kiezen ouders voor een school dicht bij huis, weet Van der Kolk. „Ze hebben daar diverse redenen voor. Bij het ene gezin geven financiën de doorslag. Bij een ander gezin heeft het met veiligheid onderweg te maken. Ik vind het opvallend dat ook steeds meer ouders uit behoudende kerken hun kinderen naar niet-reformatorische scholen sturen. De meeste scholen hiervan zijn wel christelijk.”
Geringe afname
Onderzoek leert dat de Haagse Eben-Haëzerschool geen doorsneebeeld vertoont. Deze krant vroeg bij 186 basisscholen waar reformatorisch onderwijs wordt gegeven cijfers op over de doorstroming van groep 8-kinderen naar type vervolgonderwijs. Daaruit blijkt dat er tussen 2006 en heden geen grote verschuivingen waren. Een reformatorische middelbare school is en blijft voor veel ouders uit reformatorische kerken de meest logische keuze om hun kinderen naartoe te sturen.
Over 2011 en 2016 leverden zeventig basisscholen gegevens aan. Vergelijking van deze twee jaren laat zien dat bij 28 scholen (40 procent) het percentage groep 8-leerlingen dat doorstroomt naar een reformatorische middelbare school stabiel blijft, op 27 scholen (39 procent) dit percentage afneemt en het op 15 scholen (21 procent) toeneemt.
Over 2006 leverden 56 basisscholen cijfers. Percentages van dat jaar vergeleken met 2016 wijst uit dat op 26 scholen (46 procent) het percentage groep 8-leerlingen dat naar een reformatorische middelbare school gaat afneemt, dit op 20 scholen (36 procent) stabiel blijft en het op 10 scholen (18 procent) toeneemt.
Hoewel de doorstroming van groep 8-leerlingen naar reformatorisch vervolgonderwijs vaker af- dan toeneemt, gaat het in beide gevallen doorgaans om beperkte aantallen. Dat onderstrepen directeuren of groep 8-leerkrachten in een toelichting bij de door hen verstrekte cijfers. Ruim acht op de tien zeggen dat het percentage leerlingen dat naar het reformatorisch vervolgonderwijs gaat stabiel blijft.
Ontmoedigingsbeleid
Op de Johannes Bogermanschool in Houten gaat nu minder dan de helft van de groep 8-leerlingen naar een reformatorische middelbare school. Het percentage zakte van 67 procent in 2006, via 56 procent in 2011, naar 48 procent afgelopen schooljaar. Directeur Bas Dubbeldam noemt drie factoren: door oplopende reiskosten wordt het Driestar College in Gouda steeds onaantrekkelijker voor ouders, de komst van de evangelische middelbare school De Passie in Utrecht en de profilering van de gereformeerde scholengemeenschap Guido de Brès in Amersfoort.
De verschuiving is intern geen issue, zegt Dubbeldam. „Wij adviseren ouders alleen over het niveau. Het is aan hen naar welke school ze hun kinderen sturen. Wel geven we, als het ter sprake komt, aan dat qua identiteit De Passie anders is dan onze school en dat het ene kind dat verschil beter aankan dan het andere.”
Driekwart van de leerlingen van de Bogermanschool behoort tot de plaatselijke gereformeerde of hervormde gemeente. Dubbeldam: „De gereformeerde gemeente voert een ontmoedigingsbeleid op dit punt en is over de schoolkeuze met ouders in gesprek. Toch sturen er enkele ouders om uiteenlopende redenen hun kinderen naar de Guido de Brès of De Passie.”
Profileren
Op de Calvijnschool in Amersfoort schommelt de doorstroming naar reformatorisch vervolgonderwijs. In 2006 ging 83 procent naar het reformatorische Van Lodenstein College, in 2011 93 procent en in 2016 62 procent. „De identiteit van een school is voor een deel van de ouders niet meer leidend als ze nadenken over de vraag waar ze hun kinderen heen zullen sturen”, zegt directeur Jacoline Ruijgrok-Knibbe. „Daarmee zeg ik niet dat het voor hen onbelangrijk is geworden, maar ze letten er ook op of een school kwalitatief goed onderwijs biedt. Dat wordt nog belangrijker als een kind extra zorg nodig heeft of hoogbegaafd is.”
Verder kijken ouders naar wat anderen in hun kerkelijke gemeente doen. „Ouders uit de gereformeerde gemeente sturen hun kind min of meer automatisch naar het Van Lodenstein College, maar voor ouders die tot de Protestantse Kerk behoren geldt dat automatisme niet. Zij kijken er ook naar of hun zoon of dochter kinderen uit de eigen kerk tegenkomt”, aldus de Amersfoortse directeur.
Ruijgrok vindt het niet haar verantwoordelijkheid om de keuze voor bepaald type onderwijs aan te moedigen of juist te ontraden. „Ouders kiezen over het algemeen weloverwogen.”
De tijd dat reformatorische scholen automatisch reformatorische kinderen hun kant zien opkomen is voorbij, stelt Ruijgrok. „Dat geldt voor basisschool én middelbare school. Reformatorische scholen moeten zich daarom profileren. Hoewel ze dat niet zo gewend zijn, is dat nog niet zo verkeerd. Laat reformatorische scholen maar duidelijk maken wat ze te bieden hebben.”
Twijfelaars
Plaatsvervangend directeur Arjan Kuiper van de Willem de Zwijgerschool in Staphorst ziet steeds meer leerlingen van zijn school naar het gereformeerde Greijdanus College vertrekken in plaats van naar de reformatorische Pieter Zandt scholengemeenschap. Hij herkent wat Ruijgrok zegt over ouders die hun keuze mede laten afhangen van wat andere vaders en moeders doen. „Als er één schaap over de dam is, volgen er meer. Ouders die hun kinderen naar het Greijdanus sturen, verspreiden goede geruchten over deze school. Dat trekt twijfelaars over de streep.”
Nog niet lang geleden stelde de Willem de Zwijgerschool de verschuiving in doorstroming aan de orde in een overleg met de Pieter Zandt scholengemeenschap. Kuiper: „De uitdaging voor deze school is ouders op open dagen te overtuigen met hun verhaal. Tegelijk zeg ik: houd wel je identiteit vast, dat doet het Greijdanus ook. Ik begrijp dat je als school geen water bij de wijn kunt doen om zo veel mogelijk kinderen binnen te halen. Toch blijft het onze wens om onze leerlingen naar een reformatorische school door te verwijzen, zodat ze vanuit dezelfde identiteit onderwijs krijgen.”
Vriendinnen
Enkele scholen zien juist dat steeds meer leerlingen naar het reformatorisch onderwijs gaan. Op de Ds. J. Bogermanschool in het Zeeuwse Oosterland gingen afgelopen schooljaar dertien van de vijftien leerlingen naar het Calvijn College in Goes. Tien jaar geleden gingen meer leerlingen naar de protestants-christelijke scholengemeenschap Prins Maurits in Middelharnis.
„Het Calvijn College staat nationaal bekend als school waar uitstekend onderwijs wordt gegeven”, verklaart groep 8-leerkracht Pieter Kieviet de veranderde voorkeur. „Dat trekt ouders aan, hoewel ik daarmee niet zeg dat de Prins Maurits géén goede school is.”
Behalve directeur van de Ds. J. Bogermanschool is J. Maliepaard vader van acht kinderen. Zijn jongste dochter zit nu in de eerste klas van het Calvijn College. Dat is een trendbreuk, want zijn andere zeven kinderen gingen allemaal naar Middelharnis. „Als ik de open avonden van beide scholen vergelijk, vind ik dat de Prins Maurits zich het beste presenteert”, zegt hij. „Maar de vriendinnen van mijn dochter gaan naar het Calvijn College, dus wilde zij daar ook heen. Ik heb er geen punt van gemaakt. Beide scholen geven goed en Bijbels onderwijs.”
----
„Geen sprake van grote uittocht”
De uitkomsten van de inventarisatie van deze krant schetsen een herkenbaar beeld, zegt Frans van Hartingsveldt, voorzitter van het college van bestuur van de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap te Apeldoorn. „Hoe wel er geen sprake is van een grote uittocht, bevestigt het dat reformatorisch onderwijs niet meer voor iedereen in de achterban vanzelfsprekend is.”
Van Hartingsveldt herhaalt daarmee wat hij in 2012 schreef in een brief aan leden van de schoolvereniging. „De schoolkeuze in de achterban is mede afhankelijk geworden van factoren die tot voor kort geen rol speelden.”
Waar letten ouders, behalve identiteit, nog meer op bij schoolkeuze? Van Hartingsveldt somt op: „Ouders kijken nu ook naar de afstand tot de school, vervoerskosten, evenals wat een school te bieden heeft voor een kind dat hoogbegaafd is of juist extra zorg nodig heeft.”
Dat ouders het minder vanzelfsprekend vinden om hun kinderen naar een reformatorische school te sturen, vertaalt zich op de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap nog niet in teruglopende leerlingaantallen. Van Hartingsveldt: „Procentueel zijn er geen grote veranderingen. Als er van een school soms een jaar wat minder leerlingen komen, gaat het meestal om geringe aantallen. Vaak gaat het om christelijke scholen met een breder toelatingsbeleid.”
Desondanks blijft Van Hartingsveldt bij zijn observatie. „Steeds meer ouders stellen vragen bij de manier waarop wij vorm geven aan het reformatorisch onderwijs. Op voorlichtingsavonden zegt een aantal ouders ook naar avonden van algemene christelijke scholen te gaan.”
Er zijn ouders die hun kinderen niet naar reformatorisch vervolgonderwijs sturen omdat ze moeite hebben met bepaalde regels. Kunnen sommige regels niet beter herzien worden als de school daarmee een categorie ouders binnenboord haalt of houdt? Van Hartingsveldt: „We hechten aan een duidelijk profiel waarin recht wordt gedaan aan opvattingen die in de verschillende flanken leven.”
Dr. C. S. L. Janse citeert in zijn vorig jaar verschenen boek ”De refozuil onder vuur” uit de brief van de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap. Over het feit dat ouders zich bij de schoolkeuze voor hun kind door andere factoren laten leiden dan de identiteit van de school, schrijft hij: „Aangenomen dat dat beeld in grote lijnen juist is en ook andere reformatorische scholen en scholengemeenschappen daarmee geconfronteerd worden, wijst dat op een niet onbelangrijke verschuiving.”