Kerk & religie
Harmen van Wijnen: Spreek niet van kerk-, maar van jongerenverlating

Er wordt veel gesproken over kerkverlating, maar eigenlijk zou je moeten spreken van jongerenverlating, stelt dr. Harmen van Wijnen. „De kerk weet geen raad met de oudere groep jongeren. Het is tijd om andere vormen van kerk-zijn te erkennen, buiten het gevestigde instituut.”

Klaas van der Zwaag
14 September 2016 18:14Gewijzigd op 16 November 2020 06:31
Promovendus dr. Harmen van Wijnen: Het is nu tijd om vormen van kerk-zijn buiten het instituut te erkennen. beeld RD, Henk Visscher
Promovendus dr. Harmen van Wijnen: Het is nu tijd om vormen van kerk-zijn buiten het instituut te erkennen. beeld RD, Henk Visscher

Dr. Harmen van Wijnen (1967) gooit met zijn proefschrift, waarop hij woensdag aan de Protestantse Theologische Universiteit te Amsterdam promoveerde, de knuppel in het hoenderhok. Het belang van de kleine groep staat erin centraal, zoals de titel ”Faith in Small Groups of Adolescents. Being Together as a Basic Given” (Geloof in kleine groepen adolescenten. Samenzijn als basis­gegeven) uitdrukt. Voorafgaand aan de promotieplechtigheid werd er een (Engelstalige) conferentie aan gewijd.

Dr. Van Wijnen, voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) en predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), was jaren betrokken bij het jongerenwerk in de PKN. In 2004 verruilde hij zijn zeer goed betaalde baan bij Ernst & Young –hij was met zijn 28 jaar de jongste vennoot die het bedrijf wereldwijd ooit had– voor het directeurschap bij de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond (HGJB), gevolgd door het werk als programmamanager bij het Jeugdwerk van de Protestantse Kerk (JOP).

Afhaken

De stelling van Van Wijnen is dat oudere jongeren, adolescenten –de groep tussen de 16 en de 21 jaar– zich moeilijk laten binden aan reguliere kerkelijke activiteiten, inclusief eredienst, catechese en jeugdwerk. „Tot 12 jaar draaien ze mee met de kinder­clubs. Ze lopen netjes mee met de gezinnen. Vanaf hun twaalfde gaat het ook nog wel. Ze komen op de tienerclubs. Maar vanaf hun zestiende levensjaar maken zij zich steeds meer los van de ouders en van de kerk. Ze verdwijnen gewoon uit het gezichtsveld van de kerk.”

Wat gebeurt er dan?

„Ze zoeken elkaar op. Ik stuitte daarop toen ik met de jongeren optrok en bij hun activiteiten op de jeugdvereniging was. Ga je nog even mee, vroegen ze mij na afloop. Ze kwamen dan thuis bij elkaar. Ze dronken een biertje en praatten over alles wat hen bezighield, over levensvragen en geloof. Ze stonden erg negatief ten opzichte van de traditionele vormen van kerk-zijn. Ze hadden er geen enkele aansluiting bij.”

Wat moet er dan gebeuren?

„Je moet niet alleen maar willen hen in de kerk te krijgen –dat lukt toch niet– maar hun eigen netwerken en vriendengroepen beschouwen als vormen van kerk-zijn waarin de Geest óók werkt. Ik spreek van hybridevormen van kerk-zijn, lichte vormen van kerk-zijn. Ik wil als het ware de zware georganiseerde vormen van kerk-zijn opengooien richting deze meer licht georganiseerde groepen.”

Dat klinkt behoorlijk revolutionair. Predikanten en kerkenraden willen toch het liefst dat deze groep elke zondagmorgen in de kerk komt, ook omdat ze positief met het geloof bezig zijn.

„Dat begrijp ik helemaal. Ik heb niets tegen het instituut en ik zie mijn voorstel ook niet als een goedkope truc om jongeren over de streep te trekken, maar élke vorm van kerk-zijn is bepaald door de tijd. Dat is het geval met de Rooms-Katholieke Kerk, die de structuur van het Romeinse recht overnam, en met de kerken van de Reformatie die langs de grens van lokale vorstendommen in Duitsland zijn ontstaan. Deze tijd vergt andere vormen van kerk-zijn die afgestemd zijn op informele gemeenschappen waaraan individuen hun identiteit ontlenen. Ik zie daarin zelfs een doorwerking van de Bijbelse verbondsgedachte.”

Maar er zijn ook jongeren die 
helemaal niets meer hebben met 
de kerk.

„Die heb je zeker ook, maar daar gaat mijn onderzoek niet over. Ik heb het over jongeren die met levensvragen en geloof bezig zijn. Ik spreek in sociologische zin van ”neo-tribes”, groepen die dwars door kerk en samenleving lopen. Ik weet dat kerkenraden daar verlegen mee zijn. Ze weten amper wat hen bezighoudt. Jongerenwerkers hebben daar wel oog voor, doordat ze diep verworteld zijn in deze groepen. Je zou deze gemeenschappen van jongeren kunnen beschouwen als de toekomstige ambts­dragers voor deze groepen.”

Verwacht u respons op uw voorstel?

„Er zal ongetwijfeld reactie op komen. Er zijn twee houdingen denkbaar. De een zal spreken over het oordeel van de secularisatie dat je nu eenmaal over je heen moet laten komen en waar je weinig aan kunt doen. De ander wil proberen met nieuwe vormen van activisme het probleem te lijf te gaan, zoals laagdrempelige diensten en op de doelgroep gerichte activiteiten. Maar ook dat zet geen zoden aan de dijk. Jongeren zijn er een tijdje enthousiast over en hebben het dan ook weer gezien. Het is nu tijd om vormen van kerk-zijn buiten het instituut te erkennen, maar deze dan wel in een losse structuur te verbinden met georganiseerde vormen van kerk-zijn, zoals zondagse erediensten en catechese.”

In traditionele reformatorische kerken zitten de kerken nog wél vol met jongeren. Is dat dan enkel het gevolg van sociale controle?

„Zij lopen dertig jaar achter. Dat bedoel ik niet denigrerend, maar de samenleving zit zo niet meer in elkaar. Deze is gericht op onderlinge relaties en verbinding. Met sociale controle kun je geen kerk opbouwen, wel met onderlinge verbondenheid en liefde. Mijn voorstel biedt naar mijn mening ook een heilzame correctie op het individualisme, hét grote probleem van deze tijd. Deze tijd snakt naar verbinding, wat je ook bij jongeren tegenkomt. Zij leven in vriendengroepen waar zij hun levensvragen bespreken. De kerk heeft daarin volgens mij een enorm belangrijk potentieel voor de toekomst.”

----

„Nee, zei ik, dit is de kerk...”

De dissertatie van dr. Harmen van Wijnen is ontstaan vanuit de praktijk, al voordat hij officieel werkzaam was in het jongerenwerk. Van Wijnen was twintig jaar geleden evangelisatieouderling in de nieuwe wijk Nieuwegein-Zuid, een van de satellietsteden van Utrecht. „Ik was actief in het missionaire werk van de gemeente, die ontstaan was vanuit hervormd Vreeswijk, een traditionele historische dorpsgemeente. We probeerden destijds in de nieuwe wijk mensen bij de gemeente te betrekken, maar met nauwelijks resultaat, nog geen half procent kwam naar de kerk. Toen hebben we het over een andere boeg gegooid en het kerkgebouw in de wijk ook gebruikt voor andere activiteiten, zoals een brunch op zondag. De kerkenraad vroeg: Maar dan komen ze toch ook wel in de kerk? Nee, zei ik, dit is de kerk...”

----

Lees ook in Digibron:

„Het gaat erom of je de goede dingen doet” – interview in Reformatorisch Dagblad (2 januari 2016)

CHE-topman Van Wijnen: Ze krijgen last van me, in positieve zin – interview in Reformatorisch Dagblad (14 mei 2013)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer