Column: Hergebruik afval nuttig, maar ultieme recycling is utopie
Afval is een probleem. Niet voor niets worden we geacht het thuis te scheiden. Er kan dan na het ophalen meer mee gedaan worden dan wanneer alles door elkaar zit. Maar volledig hergebruik zit er niet in.
Zwerfvuil is een nog groter probleem dan huisvuil. Wie heeft nooit door het bos gelopen en zich geërgerd aan zomaar weggegooide chipszakjes, blikjes, foldertjes en wat al niet. Ook op straat of in de berm ligt altijd wel wat. Het schijnt dat overal waar mensen komen wel resten van hun aanwezigheid worden achtergelaten. „Daar heeft toch niemand last van”, denken we bij het achteloos weggooien.
Maar dat valt tegen. Zelfs op ongedachte plaatsen kan zwerfvuil ons lelijk in de weg zitten. In het Technisch Weekblad stond recent een artikel over ruimtepuin. Ook deze krant besteedde er in de vakantieperiode aandacht aan.
Ruimtepuin zijn de resten van raketten, niet meer werkende kunstmanen of delen van satellieten. Die zweven onbekommerd door de ruimte zonder dat wij hier beneden daar erg in hebben. Totdat we de ruimte weer eens in gaan voor een nieuwe missie naar een ruimtestation of planeet. ”We” zijn dan niet altijd mensen, want er gaan ook onbemande voorwerpen de ruimte in.
Gebrokenheid
De ruimte is groot, zou je denken. Dat is natuurlijk waar, maar niet zo groot dat de kans dat zo’n ruimtereizend voorwerp niet tegen een stuk ruimtepuin aan kan vliegen –met alle gevolgen van dien– nul is. Er is daarom actie nodig. De vuilophaaldienst die we op aarde kennen moet worden uitgebreid met een ruimteafdeling.
Naar schatting zweven er al zo’n 29.000 objecten om de aarde met een diameter van 10 centimeter of groter. De European Space Agency (ESA) wil er iets aan gaan doen. Het project e.Deorbit (de-orbit betekent: uit de baan halen) moet een satelliet opleveren die met een werpnet, robotarm of harpoen ruimtepuin gaat bergen. In 2023 moet deze ruimtevuilnisman actief zijn. En dan maar hopen dat er tot die tijd niet al te veel aanvaringen met ruimtepuin zijn.
Op zich is het begrijpelijk dat er ruimtepuin ontstaat. Het is al lastig genoeg om een al dan niet bemande raket of satelliet de ruimte in te krijgen. Om dan ook nog alles wat die achterlaat netjes op te ruimen, is wel veel gevraagd. Net als in het bos is de gedachte: Daar heeft toch niemand last van.
Nu blijkt dat dit wel het geval is, gaan we er wat aan doen. Het probleem afval wordt een uitdaging. Soms wordt die uitdaging heel vergaand opgevat. In de cradle-to-cradle (letterlijk: van wieg tot wieg) afvalbenadering wordt afval gezien als ‘voedsel’. ”Waste is food”, is de slogan van deze beweging. De gedachte is dat afval weer voor een volgend product kan worden ingezet.
Dat gebeurt in de praktijk al volop, en daarom is het gescheiden ophalen van afval zo nuttig. Er zit echter een addertje onder het gras als de slogan doorslaat. In een documentaire over cradle-to-cradle zegt een van de initiatiefnemers: „Produceer maar afval, want dat is allemaal voedsel.” Achter die uitspraak zit de verwachting dat we in staat zijn om alle afval in nuttige producten om te zetten. De kring volledig sluiten als de ultieme vorm van recycling. Het klinkt erg mooi, maar klopt het?
Bijbels gezien is er reden om aan de haalbaarheid van de ultieme recycling te twijfelen. Honderd procent hergebruik suggereert dat er geen degeneratie meer is, maar volledige opwaardering. Dat wringt met het gegeven dat er in deze gebroken werkelijkheid als gevolg van de zonde altijd degeneratie is. Een christen heeft daar weet van en zal dus vanuit de zorg om de schepping vurig voorstander zijn van zo goed mogelijk hergebruik van afval, maar tegelijk beseffen dat er geen aanleiding is om naar hartenlust afval te produceren omdat dit toch altijd wel door de ingenieuze mens 100 procent opgewerkt zal worden. Als dat afval ook nog eens overal rondzwerft, wordt dat ideaal helemaal onbereikbaar.
Besef van de gebrokenheid van de werkelijkheid is wellicht een van de belangrijkste bijdragen aan de maatschappelijke debatten over technologie die het christelijk geloof te bieden heeft. Het kan bewaren voor overschatting van de menselijke mogelijkheden.
Dat hoeft helemaal niet ontmoedigend te werken, want we mogen in dankbaarheid de mogelijkheden die we hebben gebruiken om zo goed mogelijk om te gaan met de mogelijkheden die de schepping in zich bergt. Maar het zet wel aan tot voortdurende reflectie op de vraag waar onze mogelijkheden ophouden en de gebrokenheid zich niet ongedaan laat maken. Die gebrokenheid laat in ieder geval niet toe dat wij al ons vuil overal laten slingeren, al dachten we dat we in de ruimte daarvoor wel de ruimte hebben.
Prof. dr. Marc J. de Vries is bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte aan de Technische Universiteit Delft. Reageren? rubriekforum@refdag.nl