”Het merg van het Evangelie” geen antinomiaans geschrift
Het is onjuist om het boek ”Het merg van het Evangelie” van Edward Fisher te bestempelen als antinomiaans, betoogt J. H. Madern.
In het RD van 19 mei stond een artikel van dr. G. A. van den Brink over een nieuw boek van de Schotse theoloog Sinclair Ferguson over de ”Marrow-controversy” (het Marrow-conflict). In het artikel stelt dr. Van den Brink, die al jaren onderzoek doet naar de twisten tussen antinomianen en neonomianen, dat ”The Marrow of Modern Divinity” (”Het merg van het Evangelie”) van de Engelse puritein Edward Fisher (17e eeuw) meer een theologisch statement in een bepaalde concrete situatie is dan een uitgebalanceerde verhandeling. „Het kan wel tot rijke zegen zijn maar het moet niet fungeren als ijkpunt voor rechtzinnigheid”, aldus dr. Van den Brink. Elders in het artikel typeert dr. Van den Brink de ”Marrow” als „behorend tot het antinomiaanse kamp.” Ik wil in dit artikel reageren op deze suggestie. De stelling van dr. Van den Brink verrast mij omdat hij als geen ander op de hoogte is van wat antinomianen en neonomianen leerden, maar ook hoe Fisher met zijn ”Marrow” terugwees naar de leer van de Reformatie.
De suggestie dat de ”Marrow” in het antinomiaanse kamp thuis hoort, is niet nieuw. De Schotse synode was 300 jaar geleden dezelfde mening toegedaan. Dit ondanks verschillende pogingen van de ”twaalf broeders”, Thomas Boston, Ralph en Ebenezer Erskine, James Hog en anderen, om dit te weerleggen. Vooral James Hog en Thomas Boston hebben het opgenomen tegen James Hadow, de grote opponent van de ”Marrow”. Vooral de veelvuldige citaten van Maarten Luther, op wie ook de ‘eerste’ antinomiaanse predikers, John Eaton, Tobias Crisp en John Saltmarsh zich beriepen, maakten dat de synode de ”Marrow” bleef zien als een antinomiaans geschrift.
Waardering
De Schotse theoloog Samuel Rutherford heeft zich grondig verdiept in de antinomiaanse geschriften van onder anderen Towne, Eaton en Saltmarsh. Hij had er geen waardering voor. In ”Christus stervende en zondaren tot Zich trekkende” nam Rutherford het op voor Luther: „De antinomianen belasteren Luther.” Alexander Comrie begint zijn ”Brief over de rechtvaardigmaking” met waardering voor Luthers verklaring van de Galatenbrief.
Luthers krachtige uitspraken over Christus en de wet kunnen verkeerd worden uitgelegd. Maar in de context valt er juist een helder licht op Luthers leer over de rechtvaardigmaking. De bekende John Bunyan vond de ”Galatenbrief” van Luther, naast de Bijbel dan ook het „meest bekwame boek voor een gewonde consciëntie.”
Boston
Uit verschillende studies waarin het Marrow-conflict grondig is onderzocht, valt af te leiden dat de synode zich niet oprecht verdiepte in de ”Marrow”. Dat plaatst de veroordeling van Fishers boek wel in een bepaald daglicht. Nauwkeurige bestudering van de ”Marrow” met de onderwijzende aantekeningen van Thomas Boston laat duidelijk zien dat Fisher noch voor de antinomianen, noch voor de neonomianen partij koos. Integendeel, hij wilde juist terugwijzen naar de reformatorische leer dat God de goddeloze rechtvaardigt (Rom. 4:5).
Grote theologen zoals Boston, de Erskines en Comrie zagen in de ”Marrow” een goddelijke lichtstraal in een donkere en verwarrende periode in de kerk. Voor de ”Marrow Men” was het boek van Fisher juist een ijkpunt van rechtzinnigheid. Zij fundeerden zich op de belijdenis van Westminster en Thomas Boston wees in zijn aantekeningen zelfs naar de Heidelbergse Catechismus. De leer van de ”Marrow” is de boodschap van de Heilige Schrift van vrije genade, door Luther in de Reformatie weer in het licht gesteld. Het is bekend dat Thomas Boston theologisch is beïnvloed door het lezen van de ”Marrow”. Hij schreef aan zijn vriend James Hog: „Voor zover ik enig onderscheiden begrip van de leer van het Evangelie heb zoals die is, ben ik het aan dit boek verschuldigd.” Dat neemt niet weg dat Boston in zijn aantekeningen ten aanzien van sommige passages van de ”Marrow” voorzichtig corrigerend spreekt.
Soevereiniteit
Wie de diepte van het theologische debat rond de ”Marrow” en de context onderzoekt en overdenkt, kan niet anders dan constateren dat hier Gods soevereiniteit in het geding was. De antinomianen accentueerden de rechtvaardiging in de eeuwigheid. Dat deden ze zodanig dat ze het zicht verloren op de noodzakelijke functie van de wet. Het geloof kwalificeerden ze als een ‘echo’ van de ziel die slechts licht gaf over wat al reeds geschonken is.
De neonomianen leerden van hun ‘vader’ Richard Baxter dat er in de rede van de mens nog een vermogen was om God te gehoorzamen, al was het zo klein als een peperkorrel. Daarmee vlocht hij heel geraffineerd het werkverbond door het genadeverbond.
Fisher keerde zich van beide stromingen af. Hij onderstreepte in zijn ”Marrow” dat God naar Zijn soeverein besluit de uitverkorene in de tijd als een goddeloze rechtvaardigt om het eeuwige genadeverbond dat in Christus is opgericht. Door de verkiezing ligt de rechtvaardiging geheel in Gods hand. Wanneer dat antinomiaans is, begrijp ik dat Ralph Erskine zei in een preek: „Dan ben ik zeer blijde een antinomiaan te zijn.”
De auteur is ouderling in de gereformeerde gemeente te Stolwijk. Hij werkt aan een boek over Alexander Comrie.