Spotlight: Literatuurgeschiedenis, naslagwerk of verhaal?
Papieren encyclopedieën vind je tegenwoordig vooral op de rommelmarkt. Geen wonder: we googelen vandaag liever de feitjes bij elkaar dan dat we op zoek gaan in een dik boek. Daarom is het jammer dat Jacqueline Bel in het nieuwste deel van de ”Geschiedenis van de Nederlandse literatuur” kiest voor een nogal encyclopedische benadering.
In meer dan 1100 bladzijden behandelt Bel, hoofddocent moderne Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit, de roerige periode 1900-1945. ”Bloed en rozen” heet haar boek, en dat typeert de literatuur uit deze tijd wel: veel oorlog en geweld en strijd, maar ook hang naar schoonheid. We hebben het hier immers over het tijdperk van verboden boeken, oorlogspoëzie en clandestiene literatuur (Jan Campert, Anne Frank), het tijdperk van strijders voor grote ideologieën (Henriëtte Roland Holst, Herman Gorter), maar ook het tijdperk waarin streekromans en familieromans een grote bloei beleefden (Ina Boudier-Bakker, Stijn Streuvels, Herman de Man).
Wie iets wil weten over een van deze schrijvers (en hun vele, vele tijdgenoten), kan prima uit de voeten met deze nieuwe literatuurgeschiedenis. Bel schrijft helder en leesbaar, en de schrijvers en hun werk worden goed in een historische context geplaatst. Dat is mooi van dit boek: dat de literaire verschijnselen niet op zichzelf worden behandeld, maar ingebed worden in de grote gebeurtenissen die Nederland, Vlaanderen en de hele wereld tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw bepaalden.
Dat heeft uiteraard te maken met de manier waarop we vandaag het liefst naar literatuur-van-vroeger kijken. Gedichten, romans en toneelstukken uit het verleden zijn voor ons meestal niet zozeer kunstig vormgegeven teksten die lezers kunnen raken of ontroeren (of niet), maar vooral: dragers van ideeën. Literatuur is een van de beste ingangen om de mentaliteit van een tijd te begrijpen, om dichter bij de mensen uit het verleden en hun opvattingen te komen. En dat wordt redelijk zichtbaar in deze literatuurgeschiedenis.
Ook leuk in dit boek: aandacht voor de wisselende waardering van boeken en de smaakverandering bij lezers. En dan niet alleen als het gaat om de ‘hoge’ literatuur, maar ook om volstrekt vergeten schrijvers die destijds massaal gelezen werden. Hoe kan het dat al die streekromans destijds hun duizenden versloegen en nu weinig meer zeggen? En hoe is het mogelijk dat ”De stille kracht” van Couperus ooit als een zedeloos boek of een derderangs feuilletonschrijfsel werd weggezet, terwijl het nu als een van de hoogtepunten in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur wordt beschouwd?
In deze breed opgezette geschiedenis zul je niet gauw tevergeefs naar een schrijver zoeken. Dat merk je als je gaat kijken hoe de protestants-christelijke literatuur ervan afkomt – altijd een bijzonder geschikt onderwerpje voor een steekproef. Op het eerste gezicht valt het niet tegen. Jacqueline van der Waals, Geerten Gossaert, Opwaartsche Wegen, J. K. van Eerbeek, Achterberg, allerlei namen komen langs. Zélfs Abraham Kuyper krijgt een plekje – als journalist en literator.
Maar in al die gevallen gaat het nauwelijks over de religieuze opvattingen van de auteurs. Geerten Gossaert wordt bijvoorbeeld binnen zijn generatie (van 1910) behandeld, Jacqueline van der Waals komt langs in het kader van natuurpoëzie, Opwaartsche Wegen staat in het hoofdstuk over verzuiling en Martinus Nijhoff krijgt een plek bij de vernieuwers in de literatuur.
Ergens is dat heel goed: hier wordt zichtbaar dat de oude, verzuilde geschiedschrijving blinde vlekken had, en dat het heel verfrissend kan zijn om mensen niet slechts binnen de ‘eigen’ levensbeschouwelijke groep te behandelen, maar juist ook andere verbanden zichtbaar te maken.
Maar de in dit opzicht neutrale opzet van ”Bloed en rozen” heeft ook een groot nadeel. Het boek biedt voor elke tien jaar een soort dwarsdoorsnede van het literaire landschap, en bovendien steeds afzonderlijke hoofdstukken over de ontwikkelingen in Nederland en Vlaanderen mét extraatjes over Zuid-Afrika, Indië en Congo. Daardoor is het bijna onvermijdelijk dat het hele verhaal een soort opsomming wordt, hoezeer de auteur ook haar best heeft gedaan om er structuur in aan te brengen.
Dit boek zou beter zijn geweest als het minder allesomvattend had willen zijn. Als het een paar grote ontwikkelingen of vragen centraal had gezet, en alle verhalen over schrijvers en boeken daaromheen had gegroepeerd en geïnterpreteerd. Natuurlijk, dan krijg je gekleurde geschiedschrijving. Met de verzuiling als kader bijvoorbeeld, waarbij alles vanuit levensbeschouwelijk oogpunt wordt bekeken en gegroepeerd. Of met de trend van scholing en democratisering als kader, waarbij de schijnwerper gezet wordt op de verbinding tussen literatuur, onderwijs en leescultuur. Of via welke andere grote lijnen ook.
Bel heeft dat wel enigszins geprobeerd, met haar historische kader en haar inleidende paragrafen, maar het is in het grootste deel van de tekst niet goed genoeg gelukt. Daardoor krijgt haar boek iets te veel van een encyclopedie. En, scherp gezegd, die hebben we tegenwoordig niet meer nodig op papier – kilo’s zwaar, duizenden bladzijden dik. Dat soort informatie komt digitaal veel beter tot haar recht.
Wie literatuurgeschiedenis in boekvorm wil brengen, kan beter een groot verhaal vertellen – ook al zal dat onvermijdelijk gekleurd zijn. Zo deden Frits van Oostrom, Herman Pleij, Inger Leemans en Gert-Jan Johannes dat, in eerdere delen van deze grote literatuurgeschiedenis. Hoe verschillend zij onderling ook weer zijn, want alle delen van dit grote project hebben hun eigen inhoudelijke toespitsing en accenten.
Maar Bel schurkt aan tegen de benadering van Hugo Brems (en in mindere mate Karel Porteman en Mieke Smits-Veldt), die in hun delen van deze literatuurgeschiedenis óók de encyclopedische kant op gingen, en het te veel aan de lezer overlieten om de grote lijnen in het mozaïek te ontwaren. Zo’n boek wil alles en iedereen recht doen – maar binnen een verhaal werkt dat niet.
”Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945”, Jacqueline Bel; uitg. Bert Bakker, Amsterdam; ISBN 978 90 351 3047 0; 1140 blz.; € 65,-.