Bart Jan Spruyt: Eindtijd is beangstigend én hoopgevend
Eschatologie is een gevaarlijk, brandbaar goedje. Maar de christelijke eindtijdverwachting is een andere dan die van de seculier-gelovige Jood Bert de Bruin, reageert Bart Jan Spruyt.
De heer Bert de Bruin (RD 16-2) is blij met mijn „fascinatie” voor het land en volk van Israël, maar heeft moeite met mijn „bijkans mystieke overpeinzingen” over de toekomst (RD 6-2). Graag reageer ik op zijn kritische vragen.
Om te beginnen: eschatologie is een gevaarlijk, brandbaar goedje. Er zijn vele fantasten en enthousiasten die menen de tekenen van de tijd tot in detail te kunnen lezen of zelfs denken die tekenen een handje te moeten helpen door met grof geweld hun Armageddon te willen uitvechten. Als De Bruin daar bang voor is, dan deel ik zijn zorgen.
Niets staat verder bij mij vandaan dan dat. Daarom schreef ik over een „voorzichtig vermoeden”. Ik stond in Jeruzalem op het Tempelplein, op de berg waar God –volgens een oud verhaal– de wereld schiep, waar Abraham zijn zoon Izaäk leek te moeten offeren, waar het heilige der heiligen was, waar –volgens de legende– Mohammed ten hemel voer en waar nu de Rotskoepel staat. De gelaagdheid van die plaats en van zoveel andere plaatsen in Israël fascineerde mij. Het leek mij welhaast symbolisch voor het leven in Israël, samengesteld als dat is door een onontwarbare kluwen van elkaar uitsluitende geloven. Ik moest ook denken aan een uitspraak van de Joods-Amerikaanse filosoof Leo Strauss, die zei dat voor alle tijdelijke problemen tijdelijke (politieke) oplossingen zijn, maar niet voor Israël. Omdat Israël uiteindelijk geen tijdelijk probleem is.
Wat de nabije toekomst brengt, weet ik natuurlijk ook niet. Met de huidige conflicten in het Midden-Oosten en de neerslag daarvan in Europa heb ik soms het gevoel –veel meer dan intuïtie is het niet– dat de tegenstellingen zich toespitsen en dat we misschien wel de tekenen waarnemen die de tijd kenmerken die aan de wederkomst van de Messias vooraf gaat. Ik kom niet in actie, ik zie niet reikhalzend naar die toespitsing uit; ik wacht en verwacht, en hoop tussen nu en dan geen verkeerde posities in te nemen.
De reformatorische belijdenisgeschriften spreken niet over Israël. Maar in de oorlog kwam er in Nederland een groep van vooral hervormde theologen bijeen (de Lunterse kring), die niet alleen een geschrift lieten uitgaan waarin tegen de Jodenvervolging werd gewaarschuwd (”Bijna te laat!”) maar ook een confessie opstelden (”Wat wij wel en wat wij niet geloven”) waarin Israël uitdrukkelijk aan de orde komt. Het rept van de blijvende betekenis van Israël als volk van God. Het stelt dat zij die zich tegen de Joden richten, zich tegen de God van de Joden stellen. En het gaat in op het grote raadsel van de Joodse verwerping van de Messias, maar voegt daar snel aan toe: „maar in deze zaak tussen God en dit volk mag niemand zich eigenmachtig en hovaardig mengen.” Dat wilde ik ook maar niet doen.
Een bepaalde passage uit mijn artikel vindt De Bruin absurd. Over een vermeend absurde stelling is het lastig discussiëren. Ik bedoelde níet te zeggen dat steun en sympathie voor Israël ook betekent dat we terreur maar moeten accepteren. Ik bedoelde gewoon dat veel landen als gevolg van een bepaalde chantage door islamitische landen of organisaties wel eens in hun loyaliteit aan de staat Israël kunnen worden beproefd. Mij lijkt die veronderstelling niet zo heel absurd. Als historicus kent De Bruin ongetwijfeld het boek ”Gezworen vrienden” van Frans Peeters. Het handelt over de decennialange vriendschappelijke relatie tussen Nederland en Israël en de meer gereserveerde Nederlandse houding vanaf de jaren zeventig. Die houding vloeide niet voort uit de Israëlische nederzettingenpolitiek maar uit de oliecrisis. Terreur is duurder dan olie.
De kern van het verschil tussen De Bruin en mij lijkt mij in de visie op de toekomst te liggen. De Bruin hoopt op een situatie waarin Israël een democratische staat is, met een Joodse meerderheid en verdedigbare, internationaal erkende grenzen. Daar hoop ik ook op. Maar anders dan hij denk ik niet dat wij “Jeroesjalajim sjèl lemala” (het Jeruzalem van boven) hier op aarde kunnen realiseren en de komst van de Messias kunnen bespoedigen door met elkaar kleine stapjes in die richting te zetten.
Zoals De Bruin weet geloven christenen dat de Messias is gekomen in de persoon van Jezus van Nazareth. Zij geloven ook dat Hij zal wederkomen. En van de tijd die aan die wederkomst vooraf gaat, heeft Jezus een schildering gegeven die we ook beangstigend zouden kunnen noemen (zie bijvoorbeeld Mattheüs 24).
Maar dat hoeft niet. Wij mogen Hem ook, dwars door alles heen, verwachten als onze Redder uit de hemel.
De auteur is voorzitter van de Edmund Burke Stichting, conservatief publicist en leraar geschiedenis en maatschappijleer aan de Guido de Brès Scholengemeenschap in Rotterdam.