Binnenland
Gevangenbewaarster: Ik moet soms huilen om Schipholbrand

Nog altijd gaat bij tijden „de oude wond open.” Roxana Kotzebue (35) raakt geëmotioneerd als ze terugkijkt op de brand in een cellencomplex op Schiphol, vandaag tien jaar geleden. Als gevangenbewaarder haalde ze toen mensen uit hun cel. Justitie verweet haar later dood door schuld wegens overtreding van veiligheidsvoorschriften.

J. Visscher

26 October 2015 19:52Gewijzigd op 15 November 2020 22:51
Roxana Kotzebue. beeld Ruben Schipper
Roxana Kotzebue. beeld Ruben Schipper

Met betraande ogen zegt de Surinaamse Roxana Kotzebue: „Als het over de Schipholbrand gaat, moet ik soms nog steeds huilen. Ik heb het drama kennelijk nog niet helemaal verwerkt. Zeker in oktober, de maand van de brand, ben ik nog altijd onrustig.”

In haar kapsalon in Lelystad vertelt Kotzebue, moeder van een 4-jarige dochter, over haar betrokkenheid bij de Schipholbrand. Die kostte in 2005 aan elf illegalen het leven.

Kickbokstraining

Kotzebue is in oktober 2005 bijna een jaar in dienst als gevangenbewaarder in het cellencomplex op Schiphol. „Het werk in het gevangeniswezen trok me aan. Ik houd ervan om mensen te verzorgen. Mooi is ook het stoere aan een baan in een gevangenis. Ik ben een beetje jongensachtig. Ik volg bijvoorbeeld kickbokstraining. Ik had plezier in de opleiding voor complexbeveiliger. Ik leerde allerlei vaardigheden, bijvoorbeeld in het politietrainingscentrum in Ossendrecht. Een hindernisparcours afleggen, ergens omhoog klimmen, technieken oefenen waarmee je een persoon in bedwang houdt.”

In het cellencomplex op Schiphol werkt Kotzebue in oktober 2005 op vleugel D. Daar zitten tientallen bolletjesslikkers –dus drugskoeriers– achter slot en grendel. „Er zitten allerlei types tussen: blank, donker, jong, oud. Ik heb een bolletjesslikker van 80 jaar meegemaakt. Als bewaarder moest ik bijvoorbeeld mensen naar de luchtplaats brengen, iemand kalmeringsmiddelen brengen of badspullen klaarleggen voor gedetineerden. Je moet geregeld koppen tellen: controleren of er mensen zijn ontsnapt. Ik heb van 2004 tot 2012 bij justitie altijd met plezier als gevangenbewaarder gewerkt.”

Op 26 oktober 2005 heeft Kotzebue nachtdienst. Vanwege die nachtdienst moet ze niet alleen haar ‘eigen’ D-vleugel bewaken, maar dient ze samen met haar collega’s ook op alle andere afdelingen een oogje in het zeil te houden. Zoals vleugel K, waar illegale vreemdelingen vastzitten. „Ik begon ’s avonds om tien uur. Ik inspecteerde vleugel K. Normaal gesproken was het best rumoerig als je die gang op liep. Dan werd er steeds via de intercom gebeld om bijvoorbeeld een paracetamol. Maar deze avond was het doodstil op vleugel K. Het voelde niet goed. Ik kreeg er kippenvel van. Kennelijk heb ik een voorgevoel gehad. Ik sprak nog even met twee vreemdelingen via het celluikje. Een van hen stond op het punt om terug te keren naar zijn eigen land.”

Vlak voor middernacht klinkt het alarm. Er is brand op vleugel K. „Samen met een collega ging ik naar die afdeling. Vanuit cel 11, de laatste deur links, kwam rook naar buiten. Ik probeerde met mijn sleutel de celdeur open te krijgen. Dat lukte me niet. De deur van die cel ging altijd lastig open. Met mijn sleutel, die nog in de celdeur stond, kreeg mijn collega de celdeur wél open. De vlammen sloegen naar buiten. Een gewonde man, de Libiër Ahmed al-J., viel de cel uit. De celdeur bleef openstaan. Daardoor verspreidde de rook zich over de rest van de vleugel.”

Vuurzee

Roxana Kotzebue haalt een andere sleutel bij een van de collega’s die inmiddels zijn gearriveerd. Ze weet nog enkele cellen in de gang open te maken, zodat vreemdelingen aan de vuurzee kunnen ontsnappen. „Ik weet niet hoe ik die deuren open heb gekregen. Ik handelde puur op adrenaline. De gang stond vol rook, terwijl ik deuren openmaakte. Ik schreeuwde: „Ik kan niet meer! Ik kan niet meer! Er zitten nog mensen in hun cel!””

Kotzebue trekt zich terug uit de rook en zet de gewonde Libiër van cel 11 onder de douche. „Geredde mensen van afdeling K werden naar de tegenoverliggende afdeling J gebracht. In het cellencomplex brak paniek uit. We stuurden mensen naar een recreatieruimte. Vanuit de luchtkooi daar konden ze de vlammen zien, enkele tientallen meters verderop. Illegalen begonnen aan me te trekken. Samen met mijn collega verliet ik de luchtkooi via de recreatieruimte. Maar mensen daar gooiden biljartballen en stoelen tegen de ramen. Ze wilde weg uit de recreatieruimte.”

Inmiddels is de brandweer gearriveerd. „Een brandweerman zei me dat het te gevaarlijk was om de mensen in de gesloten cellen op de brandende afdeling K te redden. Ik heb portofoons en sleutels opgehaald en die uitgedeeld aan hulpverleners.”

Met collega’s probeert ze de ontredderde gevangenen te helpen. „Sommige voor het vuur gevluchte gevangenen hadden nauwelijks kleding en geen schoenen aan. We haalden dekens voor hen.”

Ziekenhuis

Na verloop van tijd wordt Kotzebue naar een ziekenhuis gebracht. „Ik had nogal wat rook binnen gekregen. Medici waren bang dat mijn longen zouden dichtklappen. Ik ben aan de zuurstof gelegd en mijn bloed werd getest.”

In het ziekenhuis is ze een en al onrust. „Ik hoorde op het nieuws berichten over slachtoffers door de Schipholbrand. Eén dode, twee doden, drie doden. Het werden er steeds meer. In totaal bleken elf mensen te zijn omgekomen. Dat is een groot drama.”

Haar ogen vullen zich met tranen. „Na een week hoorde ik dat de twee vreemdelingen die ik amper een uur voor de brand via het celluikje nog had gesproken, ook waren omgekomen. Toen zakte ik door de grond. Onder de slachtoffers was ook de partner van een meisje dat ik kende. Dat is best moeilijk. ”

Paniekaanvallen

De weken na de brand zijn zwaar. „Ik had paniekaanvallen en dacht dat ik doodging. Ik kreeg de recherche bij mij over de vloer. Die ondervroeg me hoe ik precies heb gehandeld toen er brand uitbrak.”

Roxana Kotzebue is ontdaan als ze na enkele maanden hoort dat ze van overheidswege wordt aangeklaagd. Justitie vervolgt Kotzebue en haar collega wegens niet naleven van de veiligheidsvoorschriften. Als de twee de deur hadden gesloten van de cel waar de brand ontstond, had het vuur niet om zich heen gegrepen. Uiteindelijk spreekt de rechter beide cipiers vrij. Kotzebue: „Ik vond het zo gemeen dat ik werd aangeklaagd. Ineens was ik Roxana K. Er brak een periode van onzekerheid aan. Ik dacht: Straks kom ik zélf nog in een cel terecht. Ik was opgelucht door de vrijspraak.”

Maakt ze zichzelf verwijten? „Ik had een schuldgevoel. Het is nogal wat dat er elf doden zijn te betreuren. Ik vroeg me af: Had ik anders moeten handelen? De vlammen sloegen uit de cel van de Libiër. We konden die deur niet zomaar even dichtdoen. Zelf had ik in het cellencomplex nog geen enkele ontruimingsoefening meegemaakt. Ik ben tijdens de brand in actie gekomen. In zware rook heb ik celdeuren losgemaakt. Een paar jaar geleden hoorde ik dat een van de overlevenden over mij had gezegd: „Zij heeft mij gered.” Zo’n opmerking doet mij goed.”

Prullenbak

In een vernietigend rapport had de Onderzoeksraad voor Veiligheid in 2006 onder meer kritiek op de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de overheidsdienst die verantwoordelijk is voor gevangenissen. Ook de directeur van het cellencomplex op Schiphol kreeg ervan langs. De gevangenis voldeed niet aan brandveiligheidseisen, personeel was ongetraind. Verwijt Kotzebue haar leidinggevenden hun kennelijke laksheid? „Ik ben vooral boos op de Libiër die kennelijk de brand in zijn cel heeft veroorzaakt door een brandend shagje weg te schieten.”

Na de Schipholbrand is Kotzebue een tijdlang huiverig voor vuur en rook. „In een gevangenis in Almere hadden we ooit een brandweeroefening met alles erop en eraan. Ik raakte in paniek. Bij de flat van mijn moeder in Amsterdam was een vuurtje gestookt in een prullenbak. Er kwam veel rook vrij. Dan ben ik meteen van de kaart.”


Schipholbrand eiste elf levens

Het is maandag, 26 oktober, exact tien jaar geleden dat er brand uitbrak in het cellencomplex op Schiphol. Bij de ramp in de nachtelijke uren in het zogeheten Detentie- en Uitzetcentrum Schiphol-Oost kwamen elf gedetineerde illegalen om het leven. Vijftien mensen raakten gewond. In de nacht van de brand werden 298 gedetineerden bewaakt door 13 bewaarders.

De brand zou zijn ontstaan in cel 11 op vleugel K, waar illegale vreemdelingen vastzaten. De Libiër Ahmed al-J. schoot in die cel een brandend shagje richting prullenbak en viel daarna in slaap.

Aanvankelijk veroordeelde de rechtbank in Haarlem de Libiër in 2007 tot drie jaar cel wegens opzettelijke brandstichting. In hoger beroep kreeg hij in 2009 van het Amsterdamse gerechtshof anderhalf jaar cel. De Hoge Raad zette echter een streep door dat arrest en verwees de zaak terug naar het gerechtshof in Den Haag. Dat sprak in 2013 de Libiër vrij. Het Haagse hof achtte niet bewezen dat de Libiër de brand opzettelijk heeft gesticht dan wel dat die brand aan zijn schuld te wijten is. „Omdat het shagje met zelfdovend vloeipapier was gerold en 30 tot 60 seconden na het laatste trekje is weggeschoten, acht het hof de kans dat hierdoor brand ontstaat gering.”

De Onderzoeksraad voor Veiligheid, toen onder leiding van prof. mr. Pieter van Vollenhoven, presenteerde in 2006 een snoeihard rapport over de Schipholbrand. Het cellencomplex voldeed niet aan brandveiligheidseisen, bewakers waren ongetraind, overheidsinstanties lapten regelgeving aan de laars. De raad laakte het feit dat 73 overlevenden direct na het ontstaan van de brand werden samengebracht in een ruimte vlak bij de vlammenzee. De ministers Donner (Justitie) en Dekker (VROM) stapten op, alsook toenmalig burgemeester Hertog van Haarlemmermeer (waar Schiphol onder valt).

In Oude Meer, vlak bij de plek waar het cellencomplex destijds stond, worden vanavond de elf slachtoffers van de Schipholbrand herdacht. Dan spreekt Eduard Nazarski, directeur van Amnesty International Nederland. Aansluitend is er in de Pelgrimskerk in Badhoevedorp een symposium, georganiseerd door de groep Vluchtelingen Haarlemmermeer (voorheen Kerken en Vluchtelingen). „De vragen die destijds speelden, zijn opnieuw uiterst actueel”, aldus de organisatie. „Welke plichten heeft Nederland tegenover aanwezige vluchtelingen?”


„Aandacht voor brandveiligheid weer verslapt”

De aandacht voor brandveiligheid van gebouwen is weer verslapt, zegt prof. dr. Ben Ale, emeritus hoogleraar veiligheid en rampenbestrijding aan de TU Delft.

Kort na de brand in 2005 in het cellencomplex op Schiphol was er de nodige aandacht voor brandveiligheid van gebouwen, zoals cellencomplexen. Maar gaandeweg verminderde die alertheid weer, constateert Ale. „Zo’n mechanisme hoort kennelijk bij de menselijke natuur. Na calamiteiten is er veel aandacht voor brandveiligheid. Ik merkte dat bijvoorbeeld ook na de cafébrand in Volendam in 2001. Gaandeweg zakt de belangstelling voor het thema dan weer in. Er is sprake van golfbewegingen. Kennelijk is er weer een ramp nodig om brandveiligheid van gebouwen weer goed op de agenda te krijgen.”

Afgezwakt

Zorgelijk is dat in voorbije jaren de bouwregelgeving is afgezwakt, zegt Ale. „Anders dan voorheen worden gebouwen niet meer vooraf geïnspecteerd op brandveiligheid. Als die panden worden bewoond, vindt er misschien achteraf pas inspectie plaats.”

Problematisch is verder dat de afgelopen jaren is bezuinigd op overheidsinspecties, geeft de hoogleraar aan. „De brandweer is nog wel fel op brandveiligheid in bijvoorbeeld zorginstellingen. In ziekenhuizen wordt gecontroleerd. Maar voor bijvoorbeeld controle op nooduitgangen in horecagelegenheden heeft de brandweer minder tijd.”

In Nederland verblijven op dit moment duizenden vluchtelingen in grootschalige opvanglocaties. Is de brandveiligheid daar op orde? Ale: „Het cellencomplex op Schiphol bleek destijds met grote haast in elkaar te zijn gezet. Er is toen niet gebouwd volgens bouwtekening. Snel bouwen kan best, maar doe het wel netjes. Autoriteiten die momenteel vluchtelingenopvang moeten regelen, doen er verstandig aan in overleg te gaan met de brandweer. Die heeft deskundigheid op het terrein van brandveiligheid.”

Bedrading

De vraag is of plafonds in grotere gebouwen brandwerend genoeg zijn, stelt de hoogleraar. „In veel bedrijfspanden hangen laaghangende plafonds. Boven dat plafond zit een ruimte van zo’n 50 centimeter. Daarboven zit weer de vloer van de volgende verdieping. In de tussenruimte bevindt zich allerlei bedrading. Volgens voorschrift moeten muren om de zoveel meter worden doorgetrokken, zodat de ruimte boven het plafond in compartimenten wordt verdeeld. Worden die muren niet doorgetrokken, dan kan die tussenruimte met bedrading zich uitstrekken over het hele oppervlakte van het gebouw. Dat is gevaarlijk. Zo kan een kleine brand snel een grote worden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer