Wagenpark groeit explosief
Terwijl de wereld begin 1954 haar adem inhoudt door de gebeurtenissen in Egypte, waar Gamal Abdel Nasser de president heeft verjaagd en zelf de leiding heeft genomen, publiceren Nederlandse kranten een bericht over het aantal auto’s in ons land.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog stelde het Nederlandse wagenpark niet veel voor. De hitleriaanse horde die ons land in mei 1940 overviel, had maar weinig jaren nodig om het hele vervoerssysteem grondig de vernieling in te jagen. Al enkele maanden na de inval trok de bezetter de meeste autobusvergunningen in en mochten alleen die diensten nog worden uitgevoerd die absoluut noodzakelijk waren. Slechts artsen, burgemeesters en dergelijke hoogwaardigheidsbekleders waren bevoegd gebruik te maken van de schaarse hoeveelheid benzine. Als gevolg van de brandstofrantsoenering was het busvervoer in oktober 1940 tot eenvijfde van het normale aantal diensten ingekrompen.
Wie aan het einde van de oorlog nog een personenauto bezat, had deze meestal verborgen in een schuur, hooiberg of zelfs onder de grond. Bedroeg het aantal personenauto’s in 1939 nog 100.000, in 1945 was dit verminderd tot nauwelijks 30.000. Na de oorlog -in de fase van de wederopbouw- stijgt het aantal auto’s explosief. In het voorjaar van 1954 komt het getal 200.000 al in zicht. De cijfers betreffende de autodichtheid tonen het autobezit in Nederland. Met één auto per 60,4 inwoners loopt Nederland internationaal zeker niet voorop. In de Verenigde Staten hebben elke 3,6 inwoners een auto. Belgen en Duitsers verdelen een auto over respectievelijk 24,2 en 48 mensen. Het kan ook anders. Polen heeft één auto per 860 inwoners en Roemenië één per 1135 mensen. De Sovjet-Unie spant de kroon met 7700 inwoners per auto.