Dat de SGP ervan werd beschuldigd „pro-Duitsch” en haar leiders „N.S.B.-ers” te zijn, wist ds. G. H. Kersten. „Het zij zoo”, schreef hij op 24 augustus 1940 in De Banier. „Ook Jeremia werd een landverrader geacht, toen hij het diep vervallen volk vermaande in den vrede van Babel vrede te zoeken.” De SGP-voorman achtte het zijn „duren plicht het volk te vermanen tot onderwerping aan de over ons heerschende macht en op te houden verzet te voeden in de harten en kwaad te stoken, waardoor men de ellende over ons nog grooter maken zal.”
Ds. Kersten, verbonden aan de gereformeerde gemeente te Rotterdam-Centrum, was zeker de enige predikant niet die er zo over dacht, blijkt uit Bosma’s studie. In de breedte van wat later de bevindelijk gereformeerde bevolkingsgroep is gaan heten, en ook daarbuiten, was een min of meer vergelijkbare houding waarneembaar. Ds. E. du Marchie van Voorthuysen, christelijk gereformeerd predikant in Driebergen, vermaande de Scherpenzeelse ouderling Bart Roest toen deze iets negatiefs over de Duitsers zei. Roest moest gewoon „Duitsers” zeggen en geen „Moffen”, want zij waren hier om de zonden van Nederland te straffen. Ook ds. R. Bartlema uit Zeist, „een van de meest vooraanstaande predikanten van de hervormd-gereformeerde richting”, laadde de verdenking op zich pro-Duits te zijn. „Evenals velen van zijn ambtsbroeders zag hij de bezetting als een oordeel Gods over de zonden van Nederland”, schrijft Bosma, docent geschiedenis aan het Van Lodenstein College in Amersfoort. „Met een beroep op Romeinen 13 riep Bartlema het kerkvolk op de over hen gestelde machten te gehoorzamen. Hij volgde ook in deze opvatting zijn leermeester prof. dr. Hugo Visscher blindelings.”
Weerstand riep deze „lijdelijke houding” echter ook op. Ds. Bartlema werd in 1942 weggestemd als voorzitter van de hervormd-gereformeerde jongelingsbond. En een van de diakenen van de gereformeerde gemeente te Rotterdam-Centrum, A. van Bochove –bovenmeester en docent aan de Theologische School– keerde tijdens een dienst ds. Kersten de rug toe als deze „te nadrukkelijk opriep tot onderwerping aan het gezag van de bezetter.”
Continuüm
Zeshonderd bladzijden telt Bosma’s dissertatie, en daar komen de bijlagen dan nog bij. In ”Oude waarheid en nieuwe orde” beschrijft en analyseert de promovendus de houdingen die „bevindelijk gereformeerden” innamen tegenover het nationaalsocialisme en de Duitse bezetting. Hij onderscheidt een „continuüm”: „actief verzet – moreel verzet/zijdelingse hulp aan het verzet – accommodatie/lijdelijkheid – de pro-Duitse houding/Deutschfreundlichkeit – collaboratie.”
Zowel actief verzet als collaboratie kwam onder bevindelijk gereformeerden weinig voor, is zijn conclusie. „De overgrote meerderheid accommodeerde, paste zich aan. Geen helden, geen schurken. Daarin komen zij overeen met de Nederlandse bevolking als geheel. Alleen communisten en leden van de Gereformeerde Kerken synodaal, vanaf ’44 ook vrijgemaakten, weken af: onder hen kwam meer verzet voor. Hoewel onder de gereformeerden ook collaboratie vaker voorkwam dan onder bevindelijk gereformeerden.”
De Gereformeerde Kerken, synodaal en vrijgemaakt, waren dan ook een stuk omvangrijker.
Bosma, opgegroeid in een vrijgemaakt gereformeerd gezin: „Zeker. Maar ook relatief kwamen beide vaker voor. Collaboratie dus ook. Na de oorlog hebben juist gereformeerden sterk de nadruk gelegd op hun aandeel in het verzet. En die credits mogen zij krijgen. Maar daarbij werd gemakshalve vergeten dat nogal wat top-NSB’ers gereformeerd waren. Dat kun je van de bevindelijk gereformeerden niet zeggen – althans, ik ken er niet één. De nummer 2 van de NSB, Cornelis van Geelkerken, was gereformeerd. Evert Roskam, de boerenleider van de NSB, was gereformeerd, in Lunteren. Ds. H. W. van der Vaart Smit, partijideoloog van de NSB, was gereformeerd predikant. Werd later afgezet, maar toch. Dan kun je na de oorlog wel afgeven op ds. Kersten en de SGP, maar dat heeft iets van je eigen straatje willen schoonvegen. En: verzet kwam in bevindelijke kring wel degelijk voor, ook onder predikanten – ds. J. B. Bel van Dirksland, ds. G. Boer van Eemnes, ds. T. H. Oostenbrug van Groot-Ammers, ds. A. Gruppen van Elburg, ds. H. Hoogendoorn van Zierikzee, ds. J. Kampman van Opperdoes.”
Je kunt je voorstellen dat een deel van de huidige bevindelijk gereformeerden met sommige zaken die u beschrijft liever niet geconfronteerd wordt.
„Ongeveer alle mensen die in het boek genoemd worden, zijn al geruime tijd overleden; sommigen wat korter geleden. Hier en daar heb ik ook wat geanonimiseerd.”
Na de oorlog bleek het bijvoorbeeld zelfs mogelijk om na schuldbelijdenis „als oud-SS’er als ouderling in het ambt te dienen binnen de Gereformeerde Gemeenten, of kerklid te zijn van de christelijke gereformeerde kerk te Rotterdam-Centrum en de hervormde gemeente (Gereformeerde Bond) te Bergambacht.”
„Als de familie van zulke mensen zelf met deze feiten naar buiten is gekomen, denk ik: Dan kan ik hun namen ook noemen. Is dat niet het geval, zoals in de geciteerde zinnen, dan word ik ook niet te specifiek. Genoemde oud-SS’er is nog maar net overleden.
Voor predikanten ligt het anders. Zij waren toch identificatiefiguren, van wie initialen bekend zijn, geboortenamen, geboorteplaats, noem maar op. Dus kun je hun dossier opvragen bij onder meer het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, het CABR. Is het vervolgens altijd fraai wat je daarin aantreft? Nee. Maar het lastige is ook dat mensen over wie wél wat fraais te zeggen zou zijn, daar doorgaans weinig over hebben nagelaten. Het verzet hield, vanzelf, geen archief bij. Alleen de mensen die –zeg maar– in de fout gingen, hebben een dossier. Al komt het ook voor dat er wel een dossier is, maar daaruit niets of heel weinig blijkt van een mogelijk laakbare houding tijdens de bezetting. Dan denk ik aan het dossier van ds. Du Marchie. Of dat van ds. Chr. van de Woestijne, predikant van de gereformeerde gemeente in Ridderkerk. Men was begonnen dit aan te leggen, maar het is weer vernietigd omdat het openbaar ministerie de zaak seponeerde.”
Ook de christelijke gereformeerde prof. G. Wisse kreeg een dossier. Hoe gevoelig dat nog altijd ligt, bleek uit de reacties die u kreeg op het verslag van een lezing die u vorig jaar hield op een bijeenkomst van het blad Oude Paden.
„Klopt. Maar het ís soms best schokkend als je leest wat Wisse deed. Overigens bleken de feiten in zijn dossier te onbeduidend voor verdere strafrechterlijke stappen.
Maar mogen we daar dan niet over schrijven? In de eerste plaats heb je dan een wetenschappelijk probleem: dan kunnen we de geschiedschrijving wel opdoeken en alleen nog verder gaan met stichtelijke blaadjes over kerkgeschiedenis. En er is ook nog een principieel probleem. We belijden toch dat we állen van God afgevallen zijn? Ook Gods volk, ook Gods knechten. De Bijbel zelf verzwijgt de zonden van de Bijbelheiligen niet. Wat trouwens niet wil zeggen dat we ze dan maar breed moeten uitmeten.”
Wat bracht u tot het schrijven van deze dissertatie?
„Interesse. Iedere keer weer hoor je: Kersten, de SGP, die hebben in de oorlog toch een weinig fraaie rol gespeeld. Op een gegeven moment dacht ik: Klopt dat nu wel?
Ik ben het onderzoek heel open ingegaan, zij het aanvankelijk met het idee dat Kersten op zijn minst een béétje fout was geweest, en de SGP eigenlijk ook wel. Want dat beeld is zo sterk dat refo’s er zelf ook in zijn gaan geloven. Maar naarmate ik vorderde, wijzigde dat beeld. Ik kwam erachter dat veel van de beeldvorming rond ds. Kersten, de SGP en de bevindelijken met betrekking tot de oorlog gebaseerd is op een antirevolutionaire hetze tegen ds. Kersten en de SGP in het bijzonder. Dát is mijn conclusie.”
Welk beeld is wel correct?
„Ds. Kersten week weinig af van wat gebruikelijk was in dit land. Prof. J. C. H. Blom, voormalig directeur van het NIOD, het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, heeft in zijn boekje ”In de ban van goed en fout?” een typologie van de bezettingsjaren gegeven. Daarin onderscheidt hij vier fasen. Aanvankelijk waren Nederlanders redelijk positief over de Duitsers, maar naarmate de oorlog vorderde, werd men steeds negatiever. Bij ds. Kersten zie je dat hij aan het einde van de oorlog het verzet op zijn minst moreel steunt. Hij, en het bevindelijke volksdeel als geheel, past heel mooi in Bloms schets.”
Bent u niet iets te welwillend? Een kern van waarheid lijkt er toch wel te zitten in het verwijt van een briefschrijver, september 1940, dat de SGP-leider altijd fel van leer was getrokken tegen de kabinetten-Colijn en nu juist opriep tot gehoorzaamheid aan de bezetter.
„Toch was Kersten hierin niet atypisch. Tal van predikanten dachten zo, zelfs in de gereformeerde wereld. Klaas Schilder was in 1940 de uitzondering. En daar heeft men in de gereformeerde wereld de regel van gemaakt. Overigens is het er mij niet om te doen de persoon van ds. Kersten hoe dan ook te rechtvaardigen. Dat blijkt wel in het op een na laatste hoofdstuk, waar het gaat over de zuivering van de SGP, en de interne strubbelingen, rond het comité van bezwaarden. Al heb ik ook daar geprobeerd een eerlijk beeld te schetsen en zijn beweegredenen recht te doen.”
Voor uw onderzoek benaderde u tientallen kerkenraden met een vragenlijst. De oogst lijkt wat mager.
„Mager hè? Toch denk ik dat als álle kerkenraden hadden meegewerkt, het beeld nauwelijks was afgeweken, bijvoorbeeld waar het gaat om het censurabel stellen van NSB-leden. Dat gebeurde in christelijke gereformeerde kerken en gereformeerde gemeenten; daarbuiten nauwelijks. Een van de redenen daarvoor was dat de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk nooit een besluit in die richting heeft genomen. Is trouwens merkwaardig: voor de oorlog lijkt de Hervormde Kerk tot weinig in staat, komt niet tot een veroordeling van het nationaalsocialisme. Tijdens de bezetting doet juist deze kerk soms pittige uitspraken richting de bezetter. Bij de Gereformeerde Gemeenten is het eerder andersom.”
Aan welke kant zou u zelf hebben gestaan tijdens de bezetting?
„Ik zou het niet durven zeggen. Het ligt er denk ik ook aan welke band je met een predikant had, en welke richting hij insloeg. Ik denk dat mensen weleens te gemakkelijk zeggen: Ik zou in het verzet hebben gezeten. Als je jong bent, geen vrouw en kinderen hebt, dan, ja, zouden velen het er misschien nog wel op wagen. Maar heb je een gezin te onderhouden, dan wordt het toch een ander verhaal. Misschien moet zoiets je ook wel gegeven worden, is het genade als je dit durft.”
Ewart Bosma
Drs. E. G. (Ewart) Bosma werd geboren op 31 december 1977 in Rutten (Noordoostpolder). Sinds 2002 doceert hij geschiedenis aan het Van Lodenstein College in Amersfoort. Daarnaast is hij gemeenteraadslid voor de SGP in de gemeente Rijssen-Holten. De historicus is gehuwd, vader van zeven kinderen en lid van de gereformeerde gemeente van Rijssen-Noord.
Dat hij in zijn proefschrift gevoelige materie behandelt is hij zich bewust. Bosma: „Maar dat neemt niet weg dat dit een keer moest gebeuren. Het werd wel een keer tijd, na zeventig jaar.”
Volgende week zaterdag heeft in het gebouw van de Erdee Media Groep een symposium plaats naar aanleiding van zijn studie. Dr. W. Fieret, dr. R. Bisschop en dr. C. S. L. Janse zullen dan reageren.