Henk Helmantel is zijn eigen kunststroming
Kunstschilder Henk Helmantel voldoet niet aan het beeld van een kunstenaar. Hij springt niet uit de band, leeft eerder een beetje saai; hij heeft geen auto, zelfs geen rijbewijs en hij kan niet met een computer overweg. Misschien heeft hij toch wel iets excentrieks: Helmantel rijdt op een Zündapp, een bromfiets van zo’n veertig jaar oud. In zijn atelier hangt een vergeeld briefje ”Christ is risen indeed”. Kom daar maar eens om bij de gemiddelde kunstenaar.
Een smal paadje voert langs de grafzerken rond de 13e-eeuwse Andreaskerk in Westeremden. Over een houten bruggetje gaat het naar de middeleeuwse Groninger pastorie. Helmantel bouwde het monumentale pand steen voor steen zelf op, nadat hij de ”nieuwe pastorie” –een enorme villa uit 1914– met de grond gelijkmaakte. Met hulp van vrijwilligers en vaklieden en met steun van Babs, met wie hij al langer is getrouwd dan zijn Zündapp oud is.
Helmantel heeft de sfeer van de middeleeuwen om zich heen verzameld: 15e-eeuwse beelden, kisten, glas- en aardewerk. Hoewel dat laatste even gemakkelijk uit de Romeinse tijd kan zijn. Daarbij sluiten zijn eigen schilderijen naadloos aan. Om het geheel tot een museum te maken, hoefde Helmantel alleen maar een bordje naast de deur te hangen. Dat deed hij: Museum De Weem. Jaarlijks bezoeken duizenden mensen de pastorie. Zijn werk hangt in musea, de prijzen die ervoor worden betaald moeten met minstens vijf cijfers worden geschreven. In welke stijl Helmantel schildert? Moeilijk te zeggen: Helmantel is zijn eigen kunststroming. Compositie, lichtbehandeling en totale atmosfeer zijn daarbij de drie pijlers van zijn werk.
Binnen het Westeremdense tuindersgezin Helmantel was Henk een buitenbeentje. Geen probleem, zolang hij maar meehielp op de tuin. „Het was een bedrijfje van 1,5 hectare. Daar moest een inkomen van gehaald worden voor een gezin met vijf kinderen. Dat was voor iedereen aanpoten. Tegelijk was het een warm gezin. Van vader erfde ik mijn liefde voor het debatteren, van moeder het oog voor schoonheid. Als zij een boeket schikte, klopte het gewoon; als zij iets neerzette, stond het altijd op de goede plek. Ze had gevoel voor compositie.
Vader, afkomstig uit een gereformeerd nest, was kerkelijk meelevend, Bijbelvast en goed op de hoogte van geschiedenis, maar ook van alle kerkelijke perikelen en de verschillen in geloofsopvattingen. Hij hield alles bij uit krant, kerkbode en door gesprekken. Het christelijk geloof is ons niet alleen met de paplepel ingegoten, ik heb het mezelf ook eigen gemaakt. En ben eigenlijk altijd een gereformeerde jongen gebleven. Maar ik wil mij niet nadrukkelijk gereformeerd noemen; wel christen.”
Op de kunstacademie Minerva was niet zo veel ruimte voor een behoudend gereformeerde jongen. Klasgenoten noemde u „serieus. Heel serieus.” Terwijl zij zich bezighielden met seks en relaties, dacht u, volgens hen, alleen maar aan kunst.
„Toen ik tien jaar was, kende ik Minerva niet, maar wist ik wel dat ik kunstschilder zou worden. Ik verzamelde reproducties en tekende die na. Het Rembrandtjaar 1956 –de schilder was 350 jaar eerder geboren– was een openbaring voor me. De schoolradio van de NCRV wijdde er programma’s aan, er kwam een boekje over hem uit; ik vrat het allemaal op. Dat je zulke mooie dingen met verf kon maken… Mijn ambitie was daarmee gebeiteld, mijn weg naar Minerva vanzelfsprekend.
Minerva was voor mij een andere wereld. Je bent beschermd opgevoed; de neuzen stonden één kant op. Je ging naar een christelijke school, naar de kerk, de jv en al jong naar de kiesvereniging. Dan kom je op Minerva, waar meer dan de helft niet gelovig is of bezig is af te haken. En maar discussiëren, over hoezeer ik achterliep met mijn opvattingen. Minerva was in geestelijk opzicht louterend voor me. Ik heb me te midden van alles discussies altijd gesteund geweten door God Zelf. Ik wist het zo zeker: Zijn Woord is de waarheid.
Ik zag de meisjes heus wel lopen hoor, jawel. Maar Minerva was in de eerste plaats voor mij een leerschool voor de kunst. Vakmatig, maar ook in het denken over kunst. Ik was veel in de bibliotheek te vinden, bekeek kunstboeken, bezocht tentoonstellingen in het Groninger Museum, voerde gesprekken met leraren en leerlingen over kunst in brede zin; ook over muziek en literatuur, over van alles.”
Alleen het fietsen sprong eruit? Ook dat weten de medestudenten nog.
„Ik kon inderdaad heel hard fietsen…”
Was dat afreageren?
„Nee, ik vond het gewoon leuk om hard te fietsen. Ik reed elke dag ruim 40 kilometer naar school en terug. Ik had medelijden met de mensen die in de bus zaten. Die gingen mij voorbij, maar bij de bushalte ging ik hen weer voorbij en we waren ongeveer op dezelfde tijd in de stad. Maar ik had een prestatie geleverd en zij hadden zich laten vervoeren.”
Daar ging het u om?
„…Misschien. Ik wil, hoewel ik geen wedstrijdman ben, wel presteren; alles eruit halen wat erin zit. Net zo goed als ik dacht: Als ik schilder word, dan moet ik een góéde schilder worden. En als ik op de fiets zit, dan wil ik hard fietsen.”
Op Minerva leerde u vast niet te schilderen zoals u nu doet?
„Nee, daar werd vooral het zogenoemde Minerva-impressionisme gedoceerd. Maar ik maakte daarnaast ook al werk, verwant aan het realisme, dat later eigenlijk de hoofdstroming in mijn leven is geworden.”
De meeste schilders ontwikkelen zich vanuit de stijl van het realisme van de zeventiende eeuw en bijvoorbeeld de romantiek naar het impressionisme, en verder.
„Ik deed het inderdaad andersom. Niet uit dwarsigheid. Maar je kunt door realistisch te werken zo veel oproepen met verf: aan sfeer, aan stofuitdrukking, aan zeggingskracht. En ik kreeg er ook de gelegenheid voor. Ik werd impressionistisch geschoold, maar ook in die realistische stijl gestimuleerd. Diederik Kraaijpoel, een van mijn docenten, zei later: Onder iedere Helmantel zit een Breitner. Waarmee hij wilde zeggen: de eerste opzet van Helmantel is in feite een impressionistisch schilderij. Dus vanuit het geveeg naar de concentratie toe. Dat heb ik zelf ook altijd een gezonde basis gevonden, om dat realisme zijn zeggingskracht te geven. Niet het pietepeuterige, maar de brede opzet.”
Ergens las ik: Henk is zijn eigen kunststroming. Hoe zou u zelf uw schilderstijl typeren?
„Ik heb mij altijd sterk verbonden gevoeld met de Hollanders uit de 17e eeuw. Maar ook met de Italiaanse renaissancekunstenaars en ook met de Vlaamse primitieven. Dat waren eigenlijk de drie stromingen die mij buitengewoon boeiden; waarin het realisme centraal stond. Rembrandt nam altijd een bijzondere positie in. Daar raak je nooit op uitgekeken. Ongelooflijk. Maar daarnaast ook Vermeer. En natuurlijk Pieter Saenredam, Gerard Terborgh, de Haagse School, Franse impressionisten zoals Monet, Manet, Sisley, Pissarro, noem maar op. En ook individuen van latere tijd: Jan Mankes, Dick Ket, Floris Verster. Allemaal mensen van hoog artistiek niveau.”
Daarmee zegt u aan wie u zich verbonden weet, maar nog niet hoe u uw eigen stijl typeert…
„Ik heb een heel brede interesse: van Van Eyck tot Rothko, zeg maar.”
Maar nu uw eigen stijl in drie woorden…
Tsja, poeh, dat is lastig. Ik voel mij een realistisch schilder, waarbij het in mijn werk niet mag ontbreken aan suggestie en poëzie.
Een schilderij, hoe realistisch ook, moet suggestie bevatten. Want het oog neemt waar wat geschilderd wordt, maar niet alles hoeft geschilderd te worden. Het is juist de keuze van de schilder, die een schilderij heel persoonlijk maakt. Er zit dus een grens aan het fijnschilderen. Ga je over de top, dan verliest het schilderij zijn uitstraling, omdat het fotografisch wordt. Dan word je een kopiist, die snel verveelt.
Er moeten keuzes gemaakt worden binnen de werkelijkheid. Als je door een grasland loopt, tel je niet voortdurend de grassprietjes. Je denkt ook niet: Wat zie ik toch veel grassprietjes. Het is gewoon grasland. En als daar een eenzame boterbloem in staat, dan valt die op. Als er heel veel boterbloemen staan, valt die ene ook niet meer op. Hoogstens zeg je: Wat staan er veel boterbloemen. Zo is het ook met het menselijk gezicht bijvoorbeeld, je gaat niet alle vouwen tellen, je gaat suggereren dat het een gegroefd gelaat is. Dat is de algemene indruk. Wel, dat is voldoende.”
En de poëzie?
„Ik houd niet van de kale werkelijkheid, maar van een werkelijkheid die zich laat vangen in een bepaalde atmosfeer. Het gaat om de omfloerste realiteit, zonder dat het mistig wordt.”
Mag ik dat ook emotie noemen?
„Dat is een term die ik weinig gebruik. Maar ik herken het wel. De beste schilderijen zorgen voor ontroering. Welke kant het ook opgaat. Je kunt geraakt worden door de inhoud, door het verhaal, of door de schoonheid, de kwaliteit of de compositie. Het raakt je; je ogen en je hart. Dat zijn de schilderijen die er echt toe doen. Neem bijvoorbeeld de Franse schilder Manet. Die schildert een thema van niks, maar wat hij ermee doet, dat maakt het tot een meesterwerk.”
U heeft eigenlijk vanaf het begin succes gehad. Uw harde werken is beloond?
„Natuurlijk, ik werkte hard, maar mijn ouders en mijn broer werkten minstens zo hard. En dat heeft heel weinig opgeleverd binnen het kwekersvak. Ik werk ook hard en warempel, het levert heel veel op. Aan waardering, maar ook in materiële zin. Nee, ik gebruik liever het woord zegen. Of voorspoed. Dat is geen vroomdoenerij, want de beste dingen in het leven krijg je cadeau.
Voor mij is het succes als men geniet van het werk dat ik maak. Het talent is je gegeven, en dan zijn er ook nog mensen die je er heel blij mee kunt maken. Ik wil de beschouwer graag schoonheid laten beleven. In mijn werken ervaren mensen soms rust en harmonie.”
Positioneert u daarom geen mensen in uw schilderijen?.
„Ja, maar dat is slechts een half antwoord. Ik moet eerlijkheidshalve toegeven dat ik mijzelf niet de beste portrettist vind en dan zeg ik weleens: Dat laat ik graag aan anderen over die het beter kunnen dan ik. Middelmatige schilderijen hoeven echt niet gemaakt te worden. Dan kun je beter iets anders gaan doen. Ik heb het portretteren wellicht ook te veel veronachtzaamd.”
Is voorspoed altijd zegen?
„Nee, nee, als ik dreig mijn God en mijn geloof te verliezen door te veel succes, dan zou het heel wenselijk zijn dat ik in de kraag gegrepen werd. Want uiteindelijk vormen voor mij het Woord van God en het offer dat Jezus bracht, de kern van mijn leven. De verlossing van het kwaad van de zonde en de nieuwe vrijheid van het christelijke geloof zijn wezenlijk in mijn bestaan. Dat staat voor mij als een paal boven water en ik beleef het in een stille verwondering. Nooit als in beton gegoten, nooit als een onwrikbare steen, maar in verwondering. Je kunt het haast niet snappen, bijna niet bevatten hoe groot dat geschenk is. Maar we hebben het hard nodig. Zo beleef ik het.”
Henk Helmantel
H. F. N. Helmantel heeft zijn geboorteplaats Westeremden nooit verlaten. In het Groningse dorpje met 450 inwoners voelt hij zich kerkelijk zeer betrokken en was hij zelfs 37 jaar uitvaartleider bij de plaatselijke begrafenisvereniging. Tegelijk geniet de kunstschilder internationale faam en had hij tentoonstellingen in Duitsland, Tsjechië, Engeland, Frankrijk, Indonesië, Taiwan en Maleisië. Helmantel werd op 22 februari 70 jaar. Dat was reden om een boek uit te geven: ”Henk Helmantel, een leven lang schilderen en verzamelen.” De schilder is getrouwd met de eveneens Groningse Barbara. Het echtpaar heeft vier kinderen en vier kleinkinderen.