Japanse musicus Masaaki Suzuki keert altijd terug naar Bach
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Vandaag de Japanse musicus Masaaki Suzuki.
De Japanse musicus Masaaki Suzuki reist als organist, klavecinist en dirigent de wereld over. Vooral om de geestelijke werken van Bach te laten horen. Die hebben zijn hart. Net als de psalmen. „Ik denk niet dat het moeilijk is om christen te zijn in de professionele muziekwereld.”
Hij komt net uit Spanje, waar hij twee concerten met een symfonieorkest dirigeerde. De volgende dag moet hij naar Kampen omdat de theologische universiteit daar hem een eredoctoraat uitreikt. Vervolgens vliegt hij naar Frankrijk voor twee klavecimbelconcerten op een internationaal muziekfestival. Een week, eind januari, uit de agenda van Masaaki Suzuki. De musicus, met zijn karakteristieke, sluike haar, vertelt het zonder opsmuk in de vip-lounge van zijn Amsterdamse hotel. „Mijn leven bestaat uit muziek maken en reizen.”
1. Geen dag zonder Bach.
„Dat klopt. Sinds mijn kinderjaren is de muziek van Bach bij mij. Als jongetje probeerde ik zijn stukken te spelen op het harmonium in de kerk in Kobe, mijn geboorteplaats. Dat ging natuurlijk lastig, zonder pedaal. Later zong en speelde ik met een groep medestudenten cantates van Bach. Zonder dat we iets wisten van de muziek of de tekst. Puur als amateurs, uit interesse. Eigenlijk kan ik me sinds die tijd geen dag zonder Bach voorstellen. Hij is het begin en het einde van alle muziek. Bach is mijn thuis. Tegenwoordig voer ik ook muziek uit van Mozart, Haydn, Mendelssohn, Beethoven. Maar daarna keer ik altijd weer terug naar Bach. Zijn muziek heeft een heel eigen polyfonische structuur. Ik hou er erg van.”
2. Ik ging als student voor Ton Koopman naar Nederland.
„Mijn klavecimbellerares in Japan stuurde me. Zij was samen met Ton Koopman leerling van Gustav Leonhardt geweest. In 1978 ontmoette ik Koopman voor het eerst. Hij gaf een concert in de Oude Kerk in Amsterdam. Werkelijk prachtig. Ik verbaasde me over zijn spirit, snelheid en levendigheid. Ik vroeg of ik les van hem kon krijgen. Twee jaar studeerde ik klavecimbel bij Koopman. Hij weet ontzettend veel van oude muziek. En hij is zó goed in het realiseren van dynamische verschillen in zijn spel. Ik had moeite los te komen van zijn ideeën. Koopman zei: Waarom speel je hetzelfde als ik? Dat moet je niet doen! Heel bijzonder vond ik zijn band met z’n familie. Zelfs tijdens de les, bij hem thuis. Als z’n dochtertje begon te huilen, ging hij snel naar haar toe om voor haar te zorgen. Ton is altijd erg druk, maar heeft veel aandacht voor z’n kinderen en kleinkinderen. Hij is een goed voorbeeld voor mij.”
3. Zonder mijn ensemble Bach Collegium Japan was ik niet geworden wie ik ben als musicus.
„Ik ben oorspronkelijk organist en klavecinist. Het dirigeren kwam er later bij door mijn ensemble. Ik kon mezelf daardoor trainen. Eerst in algemene dirigeertechniek. Later ook in het mooi laten samenwerken van koor en orkest. Instrumentalisten moeten bijvoorbeeld heel even wachten totdat het koor de consonanten heeft gezongen. Dat soort details, daar ben ik me in gaan verdiepen. Het ensemble is een goede leerschool. We repeteren voor elk project drie dagen. Daarna hebben we een cd-opname of geven we enkele concerten.”
4. Klaas Bolt maakte mij enthousiast voor de Geneefse psalmen.
Suzuki schiet in de lach. „Toen ik voor het eerst bij de Bavo in Haarlem kwam, waar Bolt organist was, zat de kerk dicht. Het was ’s avonds tegen negen uur. Het lukte me via de koster binnen te komen. Alles was donker. Ik vroeg: Waar is het orgel? Ik had geen idee. Toen de koster het aanwees, was ik gechoqueerd. Zúlke grote pijpen. Dat kennen wij niet in Japan. Na die kennismaking met de Bavo kwam ik in contact met Bolt. Hij gaf improvisatieles op het conservatorium in Amsterdam. Daar is hij overigens later mee gestopt. Hij zei: Goede organisten hoeven geen les te hebben in improvisatie, bij slechte organisten helpt het toch niet. Bolt kon zelf uitstekend improviseren. Vooral over de psalmen. Die kende ik nauwelijks. Ik vond ze direct indrukwekkend vanwege de muzikale sereniteit. De melodieën zijn eenvoudig, tegelijk sterk in kracht. Ik dacht: We moeten de psalmen in het Japans vertalen. Dat was niet eenvoudig. In Japan worden veel romantische liederen gezongen, onder invloed van de Amerikaanse kerken. Terug in Japan werd ik lid van een commissie die de psalmen ging vertalen. Dat duurde twintig jaar. Ze worden nu gezongen in zo’n vijftig, zestig protestantse gemeenten in Japan. Daar ben ik blij mee. De kinderen leren ze op de zondagsschool. Eén psalm is heel geliefd: 47.” Suzuki zingt spontaan twee regels voor. „Handklapt staat er in het Nederlands. In Japan klappen we erbij.”
5. Het op cd vastleggen van alle geestelijke cantates van Bach is mijn levenswerk.
„Zo zie ik dat wel. We zijn er inmiddels klaar mee. Het zijn 55 cd’s geworden. We zijn nu bezig met de wereldlijke cantates. Dat worden ruim tien cd’s. De geestelijke cantates blijven we uitvoeren tijdens concerten in Japan. Ze trekken veel publiek. Deze maand staat de ”Actus Tragicus”, de cantate ”Gottes Zeit is die allerbeste Zeit”, op het programma. De aanleiding is de enorme aardbeving in Kobe, precies twintig jaar geleden. We herdenken met dit concert de slachtoffers. Daarnaast voeren we elk jaar de Matthäus en de Johannes Passion uit.”
6. Ik vind het heerlijk om tijdens concerten te dirigeren én te spelen.
„Continuospel ervaar ik als een grote vreugde. Net als dirigeren. Maar tegenwoordig ben ik wel een beetje lui. Mijn zoon Masato speelt heel goed klavecimbel in het ensemble. Bovendien klinkt het instrument beter als het naast of achter de strijkers staat, niet ervoor. Ik geef nog wel soloconcerten op klavecimbel, soms samen met mijn zoon. Maar in mijn hart ben ik organist. Ik ben begonnen alle orgelwerken van Bach op te nemen. De eerste cd is klaar, gemaakt op het orgel van de Martinikerk in Groningen. Het wordt mijn volgende levenswerk. Mijn repertoire van orgelwerken is echter beperkt. Bepaalde stukken van Bach heb ik duizend keer gespeeld, maar de triosonates nog weinig. Daar moet ik echt op studeren. Het zijn de lastigste stukken van Bach.”
7. Het is moeilijk om christen te zijn in de professionele muziekwereld.
„Ik denk het niet. Ik ben christen en musicus; het zijn twee verschillende categorieën van het leven. Het christen-zijn is voor mij de basis. Als ik straks door ouderdom geen muziek meer kan maken, blijf ik nog wel christen. Iedereen kan de muziek van Bach spelen en zingen, niet alleen een christen. Ook de kwaliteit van de uitvoering is niet afhankelijk van het christen-zijn. Ik voel me wel gelukkig dat ik christen ben. Het helpt me, zeker bij de muziek van Bach. In Japan zou ik weinig kans hebben als niet-christen om zo veel muziek van Bach uit te voeren. Dan zou ik de juiste contacten daarvoor missen. Aan de andere kant: muziek is muziek. Er zijn orgelstudenten aan het conservatorium in Tokio die geen christen zijn; toch spelen ze heel goed en winnen ze prijzen. Het ideaal is dat kerk en muziek samenvallen. In de tijd van Bach was dat vanzelfsprekend. Maar vanaf de 19e eeuw zijn kerk en muziek uit elkaar gegroeid, twee werelden geworden. Dat vind ik jammer.”
8. Ik hou van veel reizen.
„Zeker. Ik móét het ook, anders kan ik niet leven. Toen ik nog lesgaf in Tokio, was reizen lastig voor mij. Ik moest de lessen met de studenten altijd inhalen als ik was weggeweest. Daarom heb ik die baan opgegeven. Mijn vrouw zegt: Daarna ben je een ballon zonder draadje geworden, je vliegt alle kanten op. Inderdaad. Ik ben in Nieuw-Zeeland geweest, Australië, Amerika, Europa, maar nog niet in Zuid-Afrika. Dat zou ik wel graag willen. Mijn vader is daar geboren, in Kaapstad.”
9. Het is een voorrecht om een muzikale vrouw en zoon te hebben.
„Ja! Ik ben heel gelukkig. We hebben veel disucssie met elkaar. Niet over de interpretatie van de muziek, wel over nieuwe projecten en de aanpak ervan. Mijn vrouw is voorzitter van het Bach Collegium Japan, mijn zoon tweede voorzitter. Ik ben in dienst van mijn vrouw. Mijn zoon doet veel aan pr, tegenwoordig ook via Facebook en Twitter. Daar moet ik aan wennen. Mijn zoon is vorig jaar getrouwd met een Japanse fluitiste. Zij gaat ook meespelen in het Bachensemble.”
10. Ik had nooit verwacht een eredoctoraat te krijgen.
„Dat klopt. Ik ben musicus, geen academische theoloog. Ik ben heel dankbaar voor het eredoctoraat. De Theologische Universiteit Kampen heeft veel aandacht voor muziek. Dat vind ik bijzonder. Het is een goede stimulans voor de kerken in Nederland, maar ook in Japan. Oorspronkelijk waren Bachs cantates bedoeld voor de eredienst. Wij voeren ze uit tijdens concerten. Dat vond ik eerst een beetje negatief, maar het bevalt me toch wel. Op deze manier komt Bachs muziek in combinatie met de prachtige teksten diep in het hart binnen, ook bij niet-christelijke mensen.”
Levensloop Masaaki Suzuki
Masaaki Suzuki (1954) wordt geboren in het Japanse Kobe. Van 1978 tot 1983 studeert hij klavecimbel, orgel en improvisatie aan het Amsterdams conservatorium bij respectievelijk Ton Koopman, Piet Kee en Klaas Bolt. Hij woont in die periode met zijn vrouw in Den Haag, waar zij zang studeert.
Het echtpaar sluit zich aan bij de Nederlands Gereformeerde Kerken. Via Bolt én de kerk maakt Suzuki kennis met de Geneefse psalmen. Na zijn studie neemt hij ze mee naar zijn geboorteland en zorgt ervoor dat er een Japanse vertaling komt.
In 1990 richt Suzuki het Bach Collegium Japan op. Daarmee zet hij alle geestelijke cantates van Bach op cd, alsook bijvoorbeeld de Matthäus Passion en de Hohe Messe. Suzuki reist, voornamelijk als dirigent, de wereld over. De laatste jaren houdt hij zich ook geregeld bezig met componisten als Mozart, Haydn, Mendelssohn en Beethoven, waarbij Suzuki zich laat uitnodigen als gastdirigent van internationaal bekende symfonieorkesten. Samen met zijn zoon Masato, die studeerde aan het conservatorium in Den Haag, geeft hij concerten voor twee klavecimbels.
Suzuki kreeg eind vorige maand een eredoctoraat uitgereikt van de Theologische Universiteit Kampen vanwege zijn verdienste als (kerk)musicus.