Opkomst refobaptisten roept vier pijnpunten op
Nog afgezien van de vraag naar de doop spelen er in de discussie over refobaptisten enkele principiële kwesties, constateert dr. A. Huijgen.
De refobaptisten brengen heel wat tongen en pennen in beweging. Sinds kort is er een eigen gemeente in Urk, omdat de oprichters naar eigen zeggen mogen weten dat de Heere hun dit in het hart heeft gelegd. Dat is nogal een claim.
Maar dat is nog niet het belangrijkste. In de opkomst van deze refobaptisten liggen vier pijnpunten, nog afgezien van de vraag naar kinderdoop of grootdoop zelf. De vele goede argumenten om kinderen wél te dopen, blijven in dit artikel dan ook achterwege. Anderen hebben die argumenten, ook in deze krant, uitvoerig geboden.
Uitgerekend Urk
Na een eerdere gemeente in Overberg is er nu een tweede refobaptistische gemeente gesticht, uitgerekend in Urk. Deze plaats met een zeer hoge kerkdichtheid per vierkante kilometer was kennelijk in refobaptistisch perspectief nog een witte vlek voor de verkondiging van het Evangelie. Nu komt er dus nog weer een kerkelijke groep bij. Er zijn daar al veel kerkmensen, dus kun je gemakkelijk groeien door die aan je te binden, maar is dat nu een goede manier van doen?
Het verdrietige hieraan is dat er weer veel energie opgaat aan verschillen tussen kerken en groepen en aan ”circulation of the saints” (verkassing der heiligen). Merkwaardig eigenlijk, want veel baptistische kerken in het buitenland leggen een grote ijver op het gebied van zending en evangelisatie aan de dag. Zo’n ijver hebben we bij deze baptisten nog niet gezien. Waarom niet een evangelisatiepost begonnen in een van de steden of dorpen in het westen van ons land, in Drenthe of in Praag? Als je mensen die van buiten komen, doopt, is er tenminste geen sprake van overdoop en hoeven vele Urkers zich niet vertwijfeld af te vragen of hun doop wel van waarde was.
Weer een nieuwe afsplitsing in de biblebelt ontneemt het zicht op waar het in Nederland en Europa werkelijk om gaat. Het is hoog tijd dat we ons best doen om mensen te bereiken die het Evangelie totaal niet kennen. Daarmee heb je minder snel een kerk vol (en een andere kerk leger), maar de waarde voor het Koninkrijk lijkt me evident groter. Dit is duidelijk het grootste pijnpunt.
HeartCry
Een tweede lastig punt. De spreker tijdens de eerste bijeenkomst van de refobaptisten in Urk was de voorzitter van stichting HeartCry, Jacques Brunt. Een opvallend gegeven, aangezien HeartCry eerder benadrukte dat zij niet uit was op het stichten van eigen kerken, maar juist herleving binnen de gevestigde kerken beoogde. Dat geluid klinkt niet bepaald geloofwaardig meer als de voorzitter actief meewerkt aan de vestiging van een nieuw soort gemeente.
Bovendien stelde de directeur van HeartCry, Arjan Baan, onlangs in deze krant dat de geloofsdoop toch zo veel eenvoudiger uit te leggen is dan de kinderdoop. Het is wel duidelijk uit welke hoek de wind hier waait.
Onlangs belegde HeartCry een zogenaamd ”broederdebat” over de doop, waar verdedigers van de doop op geloof en kinderdoop met elkaar in gesprek gingen. Sympathiek gebaar, maar over de hele linie lijkt er steeds minder ruimte voor het gereformeerde standpunt. Zoals veel kerkenraden inmiddels weten, katalyseert HeartCry veelal de overgang van nogal wat mensen uit reformatorische kerken naar baptistische en evangelische kerken. Dat geeft te denken, hopelijk ook voor stichting HeartCry zelf.
Relativeren?
Ook zorgelijk is de manier waarop er geregeld geredeneerd wordt. Men stelt dan zoiets als: „de doop is het belangrijkste niet, het gaat er maar om dat je één bent in de ene Heere.” Dat lijkt een goed punt – wie zou het er mee oneens kunnen zijn? Toch klinkt het nogal onlogisch om eerst een eigen gemeente te beginnen om je doopvisie, om vervolgens te zeggen dat de doop niet zo groot punt is. Óf de afwijzing van de kinderdoop is zo belangrijk dat breken met de kerk nodig is, óf de doop is niet zo belangrijk.
Wat je ook vaak hoort: „maar Bunyan en Philpot waren ook baptist.” Dat is ontegenzeglijk waar, maar dat bewijst toch niet dat ze in alles gelijk hadden? Sommige oudvaders waren chiliast, maar daarom worden we nog niet en masse chiliast. Van Bunyan en Philpot kunnen we vast veel leren, maar op het punt van het verbond kun je beter bij vele anderen te rade gaan.
Relativerende redeneringen lijken mij niet de juiste weg. Er staat wel degelijk wat op het spel. Wie zich laat overdopen, zegt dat zijn eerdere doop kennelijk onecht was, want er kan maar één doop zijn. En er kan wel gezegd worden dat kinderen bij Jezus welkom zijn, maar in Gods verbondstrouw door de geslachten heen zijn ze kennelijk niet opgenomen. Natuurlijk moeten dingen niet onnodig op de spits gedreven worden. We moeten elkaar ook niet verketteren of iets dergelijks, maar een ernstig gesprek mag er wel gevoerd worden.
Rijkdom
Toch leggen de refobaptisten wel de vinger bij een zere plek in de gereformeerde gezindte. Daar ligt het vierde pijnpunt. De rijkdom van de kinderdoop wordt vaak niet beleefd; soms lijkt een leven bij die rijkdom zelfs verdacht gemaakt te worden. Als de doop van onze kinderen niet meer betekent dan dat ze uitwendig lid zijn van de kerk en dat ze het voorrecht genieten onder het Woord te mogen komen, is er nauwelijks verschil met de baptist die zijn kinderen opdraagt. Maar de Heere zegt tegen ons en onze kinderen: „Ik ben Uw God” – en daar wil Hij ook graag in geloof aan gehouden worden.
De huiver voor verbondsautomatisme mag terecht zijn, maar het is verdrietig als dit leidt tot een beperkt spreken over het verbond. De kinderen van de gemeente zijn immers niet alleen kinderen van Adam, die wedergeboren moeten worden. Ze zijn ook kinderen van het verbond; de levende God is een verbinding, een verbondsrelatie, met hen aangegaan. Dat betekent niet dat we ons moeten verbeelden dat wij in de plaats van Israël gekomen zijn of dat er geen wedergeboorte nodig zou zijn. Geen verbondsautomatisme dus.
Maar God nadert wel degelijk als de belovende God tot ons en onze kinderen. Waar de verbondsrelatie gerelativeerd wordt, kan een voedingsbodem voor baptistische gedachten ontstaan. Het wordt kortom hoog tijd dat we ons de royale taal van ons doopformulier weer eigen gaan maken.
De auteur is universitair hoofddocent systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.