Antwerpen heeft een kathedraal die nooit af is
Van 1352 tot 1518 werd er gebouwd aan de kathedraal van Antwerpen. Toch kwam het grootste gotische kerkgebouw van de Nederlanden nooit af: een van de twee torens kreeg rond 1480 een dak halverwege de beoogde hoogte van 123 meter. Anno 2014 torent er nog steeds maar één fier boven de stad uit.
Ooit moet alles in Antwerpen gedraaid hebben om de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. De ambachten hadden er hun altaren, er werd gedoopt, getrouwd en gehandeld. Meer dan nu vormde de kathedraal het hart van het kerkelijke en maatschappelijke leven in de stad. Vandaag de dag neemt het imposante bouwwerk nog steeds een centrale plaats in: er is bijna geen locatie te vinden waar vandaan de toren niet in de verte te zien is. Maar kerkgangers zijn verdrongen door toeristen, al trekt de zondagse mis nog altijd enkele honderden bezoekers.
In de periode 1350-1530 moet echter álles in Antwerpen in het teken hebben gestaan van de bouw van het majestueuze godshuis. Er was in die periode een heuse prestigeslag gaande tussen steden in de Nederlanden, schrijft bouwkundige Merlijn Hurx in ”Architect en aannemer. De opkomst van de bouwmarkt in de Nederlanden 1350-1530” (uitg. Van Tilt).
De huidige grens tussen België en Nederland was er niet. Welvarende handelssteden probeerden elkaar de loef af te steken met religieuze bouwwerken. De ene bouwde een nog grotere kerk dan de andere. Belangrijk verschil met bijvoorbeeld Engeland was dat in de Nederlanden veel meer kerken gebouwd werden in een relatief beperkt gebied. Die bedehuizen vielen dan meestal kleiner uit dan hun evenknieën overzee.
Imposant
Antwerpen vormde een uitzondering op die regel, samen met onder andere ’s-Hertogenbosch en Luik. Daar verschenen imposante bedehuizen waaraan tientallen jaren gebouwd werd. Nu nog zijn deze bouwwerken als het ware een stenen geschiedenisboek. In Den Bosch moest aan het begin van de 19e eeuw de hervormde minderheid de kerk afstaan aan de roomse meerderheid van de bevolking. In Luik sloeg de slopershamer toe: al in 1789 werd bij de revolutie in de stad het signaal voor afbraak gegeven.
De Vlaamse Scheldestad verenigt beide ontwikkelingen. Bij de Reformatie en de Beeldenstorm verdween vrijwel het hele roomse interieur van de kerk. Na enkele jaren protestants geweest te zijn, viel de stad na een belegering van veertien maanden in 1585 in handen van de Spaanse veldheer Farnese. De Contrareformatie kreeg de stad stevig in de greep. De huidige Carolus Borromeuskerk, niet ver van de kathedraal, is daarvan een bewijs. Het is een barok bouwwerk vol roomse pracht en praal. Veel vrienden maakten de opdrachtgevers –jezuïeten– in Antwerpen niet: de fabelachtige bouwkosten werden afgewenteld op de bevolking. Die was door het vertrek van de protestantse meerderheid flink uitgedund.
Terug naar de kathedraal. Bouwmeesters die actief waren in de kerkenbusiness ten tijde van de oprichting van het bedehuis deden in een groot gebied goede zaken. Evert Spoorwater bijvoorbeeld was zowel in Brussel als in Haarlem actief. En Rombout II Keldermans bouwde in Oudenaarde, toch al een aardig eindje richting Frankrijk, maar ook in Utrecht, ’s-Hertogenbosch, Delft en vele andere plaatsen. Beiden leverden ze ook een aandeel in de kathedraal in de Scheldestad. Spoorwater aan de torens en het schip, Keldermans vooral aan de torenspits.
Toch telt het lijstje van bouwmeesters van de kathedraal meer namen dan deze twee. Geen wonder, gezien de lange bouwperiode. De eerste aanzet voor het ontwerp werd gegeven door Peeter Appelmans. Dat de tweede toren, maar ook een voorziene uitbreiding aan de zuidzijde van het gebouw er niet kwam, had mede te maken met geldgebrek. Rechts van de ingang van de kathedraal herinnert een bronzen beeldengroep aan de bouwperiode.
Leeg
Behalve de Beeldenstorm vormde ook de Franse tijd een ingrijpende breuk met het verleden. Vanaf 1795 kwam de kerk leeg te staan. Het leek er zelfs even op dat het bedehuis hetzelfde lot beschoren was de kathedraal van Luik. Toch bleef het bouwwerk, hoewel vervallen, intact. In 1815 kreeg het zelfs zijn religieuze functie terug. Een deel van de naar Frankrijk weggevoerde kunstschatten keerde terug. In de jaren erna werd het interieur hersteld volgens de toenmalige neogotische mode. Uit die periode dateren interieurdelen die de kathedraal nu kenmerken: de koorbanken, enkele altaren en de portalen. Het prachtige vierklaviers Van Schyvenorgel kwam in 1891 gereed.
Veel bezoekers komen niet voor die interieurelementen, maar voor twee drieluiken van Peter Paul Rubens: de ”Kruisoprichting” en de ”Kruisafneming”. De kunstwerken uit 1610 en 1611 herinneren aan het herstel van het rooms-katholicisme in de stad. De herinrichting van de kerken was een van de voorwaarden die Farnese stelde toen Antwerpen zich overgaf. De ”Kruisafneming” werd geschilderd voor de kathedraal, de ”Kruisoprichting” hangt er pas sinds 1815.
De laatste decennia staan in het teken van restauratie. In 1965 werd het startschot gegeven voor een grootscheepse opknapbeurt van de kerk. Tussen 1973 en 1983 kon het gebouw zelfs niet gebruikt worden voor de eredienst. Hoewel de grote restauratie in 1993 werd afgerond, staan er ook nu weer steigers in en om het koor. Grootste zorg is de zwakke fundering, die voor een deel rust op de romaanse voorganger van de kathedraal. Af is het werk in Antwerpen dus nooit.