De invloed van ds. L. G. C. Ledeboer is gewoon verdwenen, en ook van het ledeboeriaanse heimwee is in de kerken niets over. Dr. Henk Florijn, in 1991 gepromoveerd op de plaats, invloed en denkbeelden van ledeboerianen, is er stellig in. „Ds. Ledeboer zag er het nut niet van in om een kerkverband te stichten. Hij was paradoxaal genoeg de uitzondering onder de ledeboerianen.”
Ds. Ledeboer was een unieke persoonlijkheid, een predikant die moeilijk in een hokje te stoppen was, zegt Florijn. „Ledeboer was totaal niet kerkistisch, hij was een gewone hervormde predikant. Na zijn breuk met de Hervormde Kerk wilde hij geen kerkverband stichten. Hij vond dat niet nodig. Na zijn conflict met de kerkbesturen werd hij dominee voor de gezelschappen.”
Daarmee beïnvloedde hij de theologische ontwikkeling van de ledeboerianen, wier prediking sterk gestempeld werd door die gezelschappen. De nadruk lag op de bevindelijke beschrijving van de bekering, waaronder ook de beleving van het recht van God in de „vierschaar der consciëntie.” De verkiezing nam een grote plaats in de prediking in. Florijn: „Je kunt spreken van een vereenzijdiging en versmalling, zeker vergeleken met de Reformatie en de Nadere Reformatie. Toch kun je niet alles op rekening zetten van Ledeboer. Ledeboer zelf leerde een duidelijk aanbod van genade, wat niet meer het geval was bij zijn volgelingen. Hij was sterk bevindelijk, stortte zijn gemoed uit in zijn prediking, maar bereidde zijn preken ook grondig voor, vanuit de grondtalen. Hij was een goed hebraïcus.”
Ledeboer was echter geen theologisch denker. „Hij was wel veel meer onderlegd vergeleken met de latere ledeboeriaanse voorgangers. De prediking bij zijn volgelingen was veel van hetzelfde: dezelfde inhoud, alleen de teksten verschilden. Echte Schriftverklaring was er niet. Dat is later in de twintigste eeuw wel verbeterd.”
Als het gaat om Ledeboers invloed, dan ligt die vooral in de persoonlijke sfeer, stelt hij. „Ledeboer was een eerlijk en integer man, hij sjoemelde niet. Hij ging voor de waarheid, wilde daarvoor zelfs in de gevangenis zitten. Dat maakte indruk. Als hij rooms-katholiek was, dan zou hij heilig verklaard zijn”, lacht Florijn, „al weet ik niet welke wonderen hij dan verricht zou moeten hebben.”
De eenvoud en oprechtheid is bij zijn volgelingen echter zoek, constateert hij. „We weten dat Ledeboer niets moest hebben van foto’s van personen. Maar als je de vele herdenkingsbundels van kerken en predikanten ziet met de vele kleurenfoto’s – dat was voor Ledeboer ondenkbaar.”
Geen heimwee
De invloed van ds. Ledeboer is eigenlijk alleen nog waarneembaar in een enkele –meestal oud gereformeerde– gemeente waar de psalmberijming van Datheen gezongen wordt. „Maar dat is dus marginaal. Wat de kerkelijke invloed betreft: van het zogeheten ledeboeriaanse heimwee naar de kerk der vaderen, met een afkeer om een kerk te stichten, is niets over”, zegt Florijn stellig. „Ledeboer was inzake zijn kerkelijk standpunt verwant met Hendrik de Cock. Hij dacht sterk theocratisch en wilde de kerk der vaderen niet opgeven. Hieronder verstond hij niet de Hervormde Kerk, zoals vaak is misverstaan, maar de Gereformeerde Kerk ten tijde van de Republiek vóór de Franse Revolutie. Dat verbond hem met Theodorus van der Groe en andere nadere reformatoren.”
Het spreekwoordelijke ledeboeriaanse heimwee is afwezig in de kerken van de Afscheiding, aldus Florijn, „ook in de recent gestichte Hersteld Hervormde Kerk. Ik veroordeel geen mensen, maar Ledeboers standpunt was een zuiver standpunt, sterk theocratisch en vol heimwee naar de kerk der vaderen. Een kerk stichten was er voor hem niet bij.”
De paradoxale uitkomst, constateert hij, is dat ds. Ledeboer heel anders was dan zijn volgelingen. „Hij was uniek en onnavolgbaar. Ik vond het heerlijk om met hem bezig te zijn tijdens mijn promotieonderzoek. Ds. Ledeboer viel nooit tegen, zijn navolgers werd ik weleens zat.”
„Ik zie uit naar algemeen reveil in alle kerken”
De Christelijke Gereformeerde Kerken hebben wel samensprekingen met andere kerken, maar van een ledeboeriaans verlangen om terug te keren tot de opvolger van de Nederlandse Hervormde Kerk is geen sprake, constateert de christelijke gereformeerde ds. P. den Butter. „Dat onze kansels nu open zijn voor predikanten uit bijvoorbeeld de Hersteld Hervormde Kerk zie ik niet als vervulling van dit verlangen.”
Van huis uit kreeg de emeritus predikant iets mee van het ledeboeriaans verlangen. „Mijn beide ouders zijn uit de Hervormde Kerk afkomstig. Dan heb je daar toch iets van in je bloed. Mijn vaders familie is vanuit de Hervormde Kerk oud gereformeerd geworden. In die kringen was men erg tegen de bouw van een kerkgebouw. Een schuurtje was genoeg, vanuit de gedachte dat de kerk maar tijdelijk nodig zou zijn. Er was een verlangen om ooit naar „de Grote Kerk” –zo werd dat genoemd– te kunnen gaan.”
Ds. Den Butter nam in het verleden als deputaat deel aan gesprekken tussen de CGK en andere kerken. In het bijzonder de ontmoetingen met de vertegenwoordigers van de Gereformeerde Bond spraken hem daarbij aan. „Er was in die gesprekken vaak een verschil met betrekking tot het kerkbegrip, maar je had geen discussie over de toe-eigening des heils, een thema dat in gesprekken met andere kerken meer speelde.”
Al is er dan vrijwel geen ledeboeriaans verlangen meer te vinden, ds. Den Butter ziet uit naar een algemeen reveil binnen alle kerken. „Dan zal er geestelijke herkenning en erkenning zijn.” Kerkmuren vallen wel steeds meer weg, stelt hij. Thema’s waarover vroeger veel discussie was, zijn nu veel minder punt van gesprek. Onverdeeld positief is hij niet: „Ik vrees dat er soms onverschilligheid is ten aanzien van een gezond kerkbesef.”
„In het Veeneind hing ledeboeriaanse nestgeur”
Ds. J. Schipper komt het ledeboeriaans verlangen weinig tegen, binnen noch buiten de Gereformeerde Gemeenten die hij dient. „Of je zou moeten denken aan interkerkelijke samenkomsten, zoals die nog wel plaatsvinden in de rechterflank van de gereformeerde gezindte.”
Ds. Ledeboer hoopte vurig dat de Hervormde Kerk radicaal zou terugkeren naar de oude, beproefde waarheid, zegt de predikant uit Dirksland, die regelmatig over de kleine kerkgeschiedenis schrijft. „Hij geloofde dat dan alle verschillen terstond weggenomen zouden worden. Ledeboer heeft steeds de trekking naar de ”kerk der vaderen” gevoeld. En bij zijn volgelingen heeft ook lang de gedachte geleefd dat men in noodkerken zat, op de puinhopen van de Hervormde Kerk. Dat kom ik nu niet meer zo tegen.”
Wel is er over de muren van reformatorische kerken heen een stuk geestelijke herkenning. „Dat behelst onder meer de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking, het gebruik van de aloude Statenvertaling en de liefde voor de oude schrijvers. Dat kun je terugvinden in een blad als het kerkhistorische tijdschrift Oude Paden. Je zou ook kunnen denken aan de toogdag van de Gereformeerde Bijbelstichting. De ‘broederdiensten’ in Ede, waarin ds. D. L. Aangeenbrug, ds. W. C. Lamain en ds. Joh. van der Poel het woord voerden, liggen al weer ver in het verleden.”
Zou het ledeboeriaanse verlangen meer moeten leven? „Dat ware te wensen. Er is al verdeeldheid genoeg. Toenadering zal er echter alleen kunnen zijn in een weg van verootmoediging en schuldbeleving. Toen ik nog in Veenendaal woonde, ging ik vaak op woensdagavond naar het Veeneind, een houten gebouwtje op de grens van Veenendaal en Rhenen. Daar organiseerde de stichting Saambinding kerkdiensten en daar gingen predikanten uit diverse kerkverbanden voor. Het was een interkerkelijk gebeuren. Je rook daar een ledeboeriaanse nestgeur. In 1985 werd het Veeneind te klein en ging men kerken in de Veenendaalse Brugkerk; en tegenwoordig in de Petrakerk. Het houten gebouwtje is in 2002 in elkaar gestort. Hopelijk is het geen symbool voor de ineenstorting van het ledeboeriaanse verlangen.”