Petrus Datheen werd gezift als de tarwe
Afgeschreven! Ds. Petrus Datheen (1531-1588) moest vluchten. Hij had een conflict met prins Willem van Oranje.
Veel later schreef de Schotse prediker Samuel Rutherford (1600-1661) aan een door haat en vijandschap geteisterde vriend: „Indien gij Christus’ tarwe niet was, God zou u aldus niet zo vermalen.” Ook al bij Petrus Datheen viel het voorbeeld van zo’n leven te vinden. De Hollandse reformator stierf op 17 maart 1588 in den vreemde. Als balling. Christus’ tarwe.
Datheen had veel gedaan voor de Nederlandstalige kerken. Hij vertaalde de in 1563 in het Duits verschenen Heidelbergse Catechismus in het Nederlands. Hij had op z’n minst een rol van betekenis bij het opstellen van de liturgische formulieren: het doop-, avondmaals- en huwelijksformulier. En in het Duitse Frankenthal werd in 1566 ook Datheens psalmberijming geboren, die tot 1773 algemeen in de Nederlandse gereformeerde kerken werd gebruikt.
Dat was niet alles. De afgevaardigden kozen Datheen in 1566 tot voorzitter van de synode in Antwerpen. In 1568 fungeerde hij vrijwel zeker ook als preses van het gereformeerde, Europese convent te Wezel. Van 1569 tot diens overlijden in 1575 diende hij keurvorst Frederik III van de Palts als hofprediker.
Na de inname van Den Briel in 1572 vroeg prins Willem van Oranje Datheen om van stad tot stad in Holland, Zeeland, Utrecht en West-Friesland de godsdienstige zaken op orde te brengen. In 1573 vroeg Oranje hem zijn hofprediker te worden. In 1575 woonde Datheen de huwelijkssluiting bij van prins Willem en Charlotte van Bourbon. In 1578 verkoos de synode van de Nederlandse, Duitse en Waalse gereformeerde kerken te Dordrecht Datheen tot voorzitter. Van 1578 tot 1584 fungeerde hij als stadspredikant van het toen calvinistische Gent. Iemand zou anno 2013 zeggen: „Wat een geweldige carrière.”
Ware godsdienst
Toch ging het fout. Datheen raakte in conflict met prins Willem. De prediker vond dat de overheid partij moest kiezen voor de ware godsdienst. Dus voor rooms-katholieke kerken was geen plaats in de Nederlanden. Maar Oranje was tolerant. Strenge calvinisten zagen de roomse beeldendienst als onreine afgoderij. Rome heette de valse kerk. Maar prins Willem ontwierp een plan voor godsdienstvrede. Roomsen en protestanten moesten voortaan in vrede met elkaar leven.
Datheen raakte beïnvloed door de onbetrouwbare figuur Hembyse. De prediker keerde zich in Gent –op het toppunt van zijn gezag en zeggenschap in de breedte van de kerk– publiek tegen het plan van Oranje. Hij liet zich op onbetamelijke wijze uit over de prins. Wat Datheen precies heeft gezegd, valt moeilijk te achterhalen. Sommige bronnen melden dat hij vanaf de preekstoel zou hebben gezegd dat Oranje zo gemakkelijk van godsdienst veranderde, als iemand een ander pak aantrekt. Prins Willem werd woedend en het is nooit meer goed gekomen tussen die twee.
Vergif
In 1584 namen de Spanjaarden de stad Gent in. Datheen moest weg. Hij bleef waarschuwen tegen samenwerking met het roomse Frankrijk. De overheid van Middelburg wees hem de deur. Willem van Oranje stierf in 1584. Datheen bezocht Gouda en Utrecht. In Vreeswijk arresteerden soldaten hem op last van Willems zoon en opvolger prins Maurits. Dat gebeurde in november 1584. De voormalige synodepreses moest in de gevangenis te Utrecht met misdadigers aan dezelfde tafel eten. Zijn maaltijd bleek op een zeker moment zelfs vergif te bevatten. Maar dat had hij tijdig in de gaten.
Na weken lieten de autoriteiten Datheen vrij. Hij was niet berecht, niet veroordeeld, maar feitelijk ook niet van blaam gezuiverd. Hij vertrok. De voorheen zo invloedrijke ambtsdrager was vernederd, geknakt, psychisch kapot. De geest van Datheen had z’n veerkracht verloren. Hij was een gebroken man.
Stadsdokter
Datheen vestigde zich begin 1585 in het Noord-Duitse Husum als arts. Hij had zich vroeger als monnik immers met geneeskunde beziggehouden. Tijdens een ernstige ziekte raakte hij daar enigszins onder invloed van een wederdoper. Vrij spoedig keerde Datheen zich weer van die sektariërs af. Enkele Nederlandse predikanten probeerden contact met hem op te nemen. Datheen antwoordde niet. Hij verhuisde halverwege 1585 naar Staden en kreeg daar de functie van stadsdokter aangeboden. In Staden bezocht hem ten slotte in 1586 een delegatie van de synode van Den Haag. De eerwaarde broeders wilden dat Datheen terugkwam.
Dat contact was goed. Maar Datheen vreesde wellicht dat Hollandse overheden hem niet gunstig gezind waren. En hij was vroegtijdig opgebrand. Hij verklaarde zich te zwak om weer als predikant te dienen. Toch beklemtoonde hij te willen volharden in het geloof en de gereformeerde belijdenis die hij zo veel jaren had onderwezen. En hij toonde berouw over elke afdwaling uit het verleden. Hij bevestigde dat in een brief aan de synode, die hij begon met: „Eerwaardige mannen broeders, waarde ambtgenoten.” Datheen was geknakt. Maar hij kon ondanks alle ziekte en tegenspoed zijn ambt niet loslaten.
Praalgesticht
Ik zocht gedurende de laatste tien jaar zowat alle plaatsen op waar Datheen ooit verbleef. In Husum vertelde een lid van het lutherse kerkbestuur, van huis uit gereformeerd, mij dat hij niets wist over Datheen. Datzelfde gold de apotheker die tevens voorzitter is van de vereniging voor lokale geschiedenis. In Staden wist de dame die cd’s verkocht van het prachtige Schnitgerorgel in de St.-Cosmaekerk te vertellen dat er zich in de zestiende eeuw veel vluchtelingen vestigden in haar stad. Nu is er geen gereformeerde kerk meer.
Datheen keerde nooit terug naar Nederland. Hij verhuisde naar Elbing, het huidige Elblag, gelegen in Polen. Daar gaf hij nog even les op het gymnasium.
Zondag is het 425 jaar geleden dat Petrus Datheen in Elblag overleed. Maar met een variant op Psalm 103: „Men kent en vindt zijn ligplaats zelfs niet meer…” H. Q. Jansen schreef lang voor de Tweede Wereldoorlog dat „wij een praalgesticht zien rijzen op zijn graf.” Maar Elblag heeft gedurende die oorlog zwaar geleden onder bombardementen. In geen van de overblijfsels van oude kerken bleek iets te vinden wat aan de Hollandse reformator herinnert.
Zondaar
Datheen, de gevierde prediker, de invloedrijke ambtsdrager, stierf niet als dominee, maar als zondaar. De kerk wordt immers niet door een mens gebouwd, maar door Christus. God geeft Zijn eer niet aan mensen. Luther zong: „Wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken.” De satan en de hel gaan eraan. Niet echter omdat Luther zo’n beste reformator was. Zo kwam Datheen ook niet als de perfecte, geslaagde ambtsdrager aan zijn eind. Maar als Christus’ tarwe. Wat bleef er over? Christus en Zijn gerechtigheid. Dat is genoeg. Dat is alles.
Preken voor het volk
Datheen groeide op in een klooster in het Belgische Ieper. Daar omarmde hij al op 18- of 19-jarige leeftijd de Bijbelse geloofsleer van Calvijn. Hij trad uit en begon in de buurt te preken voor het gewone volk. Niet in het Latijn, zoals de priester, maar in het Vlaams. Onder andere op het St.-Magdalenakerkhof te Ieper. Dat lag vlak bij het karmelietenklooster waar Datheen woonde. Het klooster is allang afgebroken. Er staan nu eenvoudige huizen. Juist waar Datheen z’n hagenpreken hield, bevindt zich nu een leuke kinderspeelplaats. Alles is anders.
Datheen preekte, toen hij net de monnikspij had afgelegd, als negentienjarige ook al in Kortrijk. Dus rond 1550. Na de Beeldenstorm van 1566 vernielden de geuzen in juli 1578 de boel nog eens grondig. Toch moet de zeer mobiele Datheen toen ook weer in de St.-Baafkathedraal hebben gepreekt. De huidige preekstoel is echter van 1756.
Vlak naast de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk botst de bezoeker bijna tegen het borstbeeld van Guido Gezelle. Hij was hier onderpastoor van 1872 tot 1889. Maar de roomsen in de tijd van Datheen waren zo vriendelijk niet. Zij hadden het op z’n leven voorzien. Petrus vertrok in 1553 naar Londen. In het Engelse Sandwich ontstond pas vanaf 1561 een Vlaamse vluchtelingengemeente. De bezoeker vindt slechts een oude, rode brandspuit in de lege, kolossale, oude kerk van deze gemeente.
Vertrek naar Frankenthal
Na zijn gedwongen vertrek uit Engeland –opgejaagd door ”bloody Mary”– kwam Datheen via Emden in Frankfurt terecht (1555). Hij diende er de gemeente van Vlaamse vluchtelingen. Hier zou hij Calvijn hebben ontmoet. Maar de lutheranen verdroegen de gereformeerden vluchtelingen niet. Zij moesten verdwijnen. Datheen trok toen met een deel van zijn gemeente naar Frankenthal. Ergens langs een zijtak van de Rijn in de buurt van die stad vond ik een stenen gedenkteken dat herinnert aan hun aankomst.
De vrome keurvorst, Frederik III, stelde een voormalig klooster ter beschikking. Dat stond op een plek met de naam Frankenthal. Nog altijd zijn de brokstukken daarvan zichtbaar. In Frankenthal bloeide vanaf 1562 een gereformeerde gemeente op met Nederlandse vluchtelingen. De invloed van Datheen nam toe.
Rusteloos bleef hij werken voor de verdrukte kerk in de Nederlanden. Hij zag in 1566 kans gereformeerde gemeenten in Vlaanderen, Zeeland en Holland te gaan dienen. Datheen preekte ook in de openlucht. In de buurt van het Vlaamse Nieuwkerke ligt in de rimboe een oude hoeve: Groot Westhove, voorheen een ommuurd kasteeltje. De huidige eigenaar, een dierenarts, weet dat hier hagenpreken plaatshadden. Maar hij wijst een protestantse bezoeker graag ook op het monument voor drie roomse geestelijken die in 1568 door de geuzen zijn omgebracht.
Datheen hielp waar hij kon. Enkele zeer in de historie geïnteresseerde bezoekers van het stadsarchief van Poperinge vertelden dat veertien of vijftien protestantse families uit die stad kans zagen om regelrecht naar Frankenthal te emigreren.