Opinie
Geen christelijke schrijver, wel schrijvende christen

”Christelijke” literatuur is te hoog gegrepen, vindt Frans Willem Verbaas. Wel zijn er schrijvende christenen.

Frans Willem Verbaas
26 January 2013 19:57Gewijzigd op 15 November 2020 01:36
Frans Willem Verbaas. Foto Sjaak Verboom
Frans Willem Verbaas. Foto Sjaak Verboom

Op een van de laatste bladzijden van zijn indrukwekkende boek ”Brieven aan mijn kleinzoon” schrijft Abel Herzberg: „Zoals er mensen zijn die zingen, niet omdat zij willen, maar omdat een stem in hen oprijst, zo zijn er ook mensen die geloven, niet uit angst en niet uit hoop op beloning, maar omdat zij krachtens hun wezen niet anders kunnen.” Toen ik deze woorden voor de eerste keer las, wist ik: dit is mij op de huid geschreven. Ik heb het geloof nooit gezocht, het is er altijd geweest, het is me met de paplepel ingegoten en het smaakt nog altijd prima. En nooit heb ik de behoefte gevoeld me ervan te bevrijden, want waarom zou ik me bevrijden van een geloof dat ik juist als bevrijdend ervaar?

Daarnaast besef ik heus wel dat ik deel uitmaak van een samenleving die het tamelijk onverschillig laat dat haar eeuwenoude religieuze traditie, haar ziel, ongeveer net zo snel wegsmelt als de ijskap van de Noordpool. Over klimaatverandering gesproken. Wat over zal blijven, dat zijn her en der wat christelijke kunstijsbanen. Althans, de tekenen wijzen daarop.

En ik? Ik sta erbij. Ik sta er midden in. Ik kijk om me heen. Ik troost mezelf met het geloof dat God Zichzelf wel kan redden. Maar ik houd ook mijn hart vast, en met mijn andere hand pak ik mijn pen. Ik ben een schrijver die van binnenuit, betrokken, niet objectief maar subjectief het wegsmelten van de christelijke traditie beschrijft.

Maakt mij dat tot een christelijke schrijver, produceer ik christelijke literatuur? Ik ben geneigd deze vraag ontkennend te beantwoorden. Er is over dit onderwerp van alles te zeggen, maar ik beperk mij nu tot één praktisch en één principieel bezwaar tegen de term ”christelijke literatuur”.

Mijn praktische bezwaar: wie zichzelf in Nederland als christelijke schrijver afficheert, weet zeker dat hij een grote kans loopt dat een flinke meerderheid van het lezerspubliek hem a priori al niet meer serieus zal nemen. Wie dan ook nog eens bij een uitgeverij zit die als christelijk te boek staat, is dubbel gehandicapt. Een christelijke schrijver heeft meer kans op succes bij het aanvragen van een persoonsgebonden budget dan bij het aanvragen van een werkbeurs van het Fonds der Letteren.

Principieel bezwaar

Maar interessanter is mijn principiële bezwaar. Ik ben van de school die van mening is dat men voorzichtig, zelfs terughoudend dient te zijn met het bijvoeglijk naamwoord ”christelijk”. Het is nogal wat of men een uitgeverij christelijk noemt, of een boerenbond, of een werkgeversorganisatie, of een politieke partij, of een omroep, of een krant, of een roman. Is dat niet veel te pretentieus? Grijpt men met een dergelijke naam niet ver boven zijn macht? Of iets christelijk is, of iets verwijst naar Christus, getuigt van Christus, is namelijk nooit van tevoren vast te leggen, hooguit achteraf. En uiteindelijk nooit door ons mensen, maar, om er voor de verandering maar eens niet omheen te draaien, alleen „door Hem Die komen zal om te oordelen de levenden en de doden.”

Organisaties en partijen en omroepen en kranten die zichzelf christelijk noemen, kunnen nu zeggen dat zij met dat bijvoeglijke naamwoord alleen maar duidelijk willen maken dat zij vanuit bepaalde christelijke normen en waarden willen werken. Daar breng ik dan tegen in dat de Naam van Christus mij gewoon te heilig is om als uithangbord te gebruiken. Vroeg of laat vraagt dat om ongelukken.

Een enkel voorbeeld: de Nederlandse Christelijke Radio Vereniging probeert tegenwoordig leden te winnen met de leus: ”Wij geloven in mensen”. U leest het goed. De verloochening van Petrus geschiedde tenminste nog na een lange, angstige, uitputtende nacht, en niet na rijp beraad en met inschakeling van een duurbetaald reclamebureau.

En dan zijn er in naam van Christus natuurlijk nog veel en veel ergere dingen gebeurd. Het zou mij een lief ding waard zijn, wanneer we de aanduiding ”christelijk” reserveren voor personen en kerken en theologen en, vooruit, scholen die tenminste rechtstreeks aan te spreken zijn op het vierde gebod: „Gij zult de naam van de Heer uw God niet ijdel gebruiken.”

Als ik mijzelf voor deze ene keer een stempel geef, dan noem ik mezelf geen christelijke schrijver maar een schrijvende christen. Ik oriënteer mij in mijn leven op Christus, en daarmee houd ik niet op zodra ik een pen ter hand neem of achter een computer ga zitten. En verder kan ik alleen maar hopen dat in mijn verhalen iets op zal lichten van het geloof, de hoop en de liefde van het Evangelie.

De auteur is predikant en publicist. Hij schreef drie romans, waarvan een over het leven van Calvijn.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer