Kampen herdenkt wegvoering Joden
KAMPEN – Tussen de 150 en de 200 mensen hebben zaterdagavond in Kampen meegelopen aan een stille tocht ter nagedachtenis aan de Joden die zeventig jaar geleden, op 18 november 1942, werden weggevoerd. Niemand van de weggevoerden keerde terug.
Even voor halfacht verzamelde een groep mensen zich bij het terrein waar destijds de Buitensociëteit stond, bij de IJsselbrug. Op het naastgelegen station van Kampen werden vervolgens de namen van 34 in de oorlog omgekomen Kamper Joden afgelezen. Daarna liep de stoet een tocht van enkele honderden meters over de stadsbrug, naar de voormalige synagoge aan de IJsselkade. Daar werden potjes met waxinelichtjes neergezet. Vervolgens trok de groep naar de Broederkerk, waar tijdens een korte bijeenkomst Joodse treurmuziek werd gespeeld en psalmen werden gezongen.
Het Comité Herdenking Wegvoering Kamper Joden, dat uitgaat van de Commissie Kerk en Israël van de hervormde gemeente in Kampen, organiseerde de stille tocht. Het is de tweede keer dat de tocht is gehouden. Vijf jaar geleden was de eerste keer. „We doen dit uit respect voor de Joodse mensen en uit schaamte dat dit in onze stad kon gebeuren. Om een signaal af te geven dat zoiets nooit meer mag gebeuren. Het is een waarschuwing in de richting van het antisemitisme in onze tijd”, aldus comitévoorzitter Wout van Capelle. „Mensen keren zich niet alleen tegen de Joden, maar ten diepste tegen de God van Israël.”
De Joodse gemeenschap in Kampen telt aan het begin van de Tweede Wereldoorlog zo’n veertig zielen. Mede door het gereformeerde karakter van de stad en de pannen- en de sigarenindustrie die niet bij het werk van de Joden pasten, waren velen al weggetrokken. Het was daarom vrij eenvoudig om aan het begin van de oorlog op het gemeentehuis de namen van alle Joden te selecteren. Van Capelle: „De Duitsers wisten exact hoeveel er waren en waar ze woonden.” Overigens waren enkelen al eerder weggevoerd. Een paar anderen doken onder, maar werden later alsnog gearresteerd. Van alle Joden die uit Kampen zijn weggevoerd, overleefde niemand de oorlog.
Op 17 november 1942 moesten Kamper politieagenten twintig Joden oppakken, zodat deze via Westerbork naar diverse concentratiekampen konden worden gevoerd. Alle agenten werkten mee, behalve agent Kapenga, die zich ziek meldde. Hij werd later opgepakt en naar Dachau gevoerd. Kapenga overleefde de oorlog.
De Joden werden bijeen gedreven in de Buitensociëteit. In de ochtend van 18 november moesten ze vervolgens vanaf het naastgelegen station naar Zwolle en vandaar naar Westerbork. De beheerder van de stationsrestauratie gaf de Joden, die van de Duitsers geen eten kregen, nog lunchpakketten mee.
Onder de mensen die zagen dat de Joden werden weggevoerd, was ook de Kamper evangeliste juffrouw Hendriks. Van Capelle: „Ze deelde Nieuwe Testamenten en christelijke lectuur uit en gaf flessen eau de cologne voor de zieken.” In een boekje dat later over het leven van juffrouw Hendriks verscheen, staat dat de Joden de lectuur aannamen, maar zeiden: „Och, juffrouw, dat helpt ons niet!” Hendriks bad daarna nog met de Joden en moest toen tot haar ontzetting afscheid nemen. In het boekje schreef Hendriks dat de Joden „niet onbeweend naar het graf gedragen zijn.”
Van de weggevoerden overleed er één in Westerbork. De meesten werden ter dood gebracht in Auschwitz, maar ook in kampen als Sobibor en Buchenwald. Hun bezittingen werden door Duitsers en anderen weggehaald. De synagoge werd eerst een opslagplaats voor de sigarenindustrie en daarna een garagebox. Het pand is nu een gemeentelijke expositieruimte, waarbij op de voormalige vrouwengalerij wordt verteld over de Joodse gemeenschap in Kampen.