26 mei 1981. De (reguliere) Tweede Kamerverkiezingen, uitgeschreven omdat de klus van het CDA/VVD-kabinet-Van Agt I erop zit, zijn achter de rug. Het zetelverlies dat beide coalitiepartners lijden, is beperkt (CDA -1, VVD -2), maar te groot om opnieuw een CDA/VVD-meerderheidscoalitie te kunnen vormen. In de formatie is CDA-voorman Van Agt aangewezen op PvdA-oppositieleider Den Uyl, die het kabinet-Van Agt I te vuur en te zwaard bestreden heeft.
Al snel na de beëdiging van Van Agt II (overigens een coalitie van CDA, PvdA én D66) op 11 september 1981 blijkt het CDA de PvdA twee forse concessies te hebben gedaan. Den Uyl wordt superminister van Sociale Zaken én Werkgelegenheid (voor die tijd ondergebracht bij Economische Zaken) en mag vanuit zijn nieuwe departement een ambitieus banenplan gaan ontwikkelen dat de stijgende (jeugd)werkloosheid de kop moet indrukken. Zonder vooroverleg en via de media claimt de nieuwe bewindsman 4 miljard gulden voor het plan.
Als de contouren ervan bekend worden (herverdelen van werk met meer deeltijdbanen en arbeidstijdverkorting, stimuleren van sociale woningbouw en het opzetten van een Nationaal Isolatieplan voor woningen), trekken de toch al sceptische werkgevers- en ondernemersverenigingen hun handen er massaal van af. In de coalitie veroorzaakt het plan al een breuk vóór het pas beëdigde kabinet de regeringsverklaring heeft kunnen uitspreken. Wordt die breuk nog gelijmd, als nieuwe bezuinigingen de financiering van het plan opnieuw in gevaar brengen, valt het amper op stoom gekomen kabinet-Van Agt II op 13 mei 1982 definitief.
Kan de aankondiging uit het VVD/PvdA-regeerakkoord om de zorgpremie inkomensafhankelijk te maken, ondanks de aanpassing die VVD en PvdA in petto hebben, voor dit kabinet worden wat Den Uyls banenplan werd voor Van Agt II? Het banenplan gaf het CDA in 1981 ondoordacht weg om de formatie te kunnen afronden, het was pretentieus én ideologisch en het te verwachten effect was van meet af aan omstreden en onzeker. Die risico’s die dat voor Van Agt II meebracht, hebben Rutte en Samsom genegeerd.
Dat hun reputatie en die van andere hoofdrolspelers in de formatie ernstig lijdt onder al het gekrakeel is intussen wel duidelijk. Op deze pagina de voorlopige verliezers en winnaars van deze strijd.
WILDERS
„Een stem op Rutte is een stem op Samsom”, benadrukte PVV-leider Wilders vóór 12 september keer op keer. De verkiezingsuitslag gaf hem geen ongelijk en ook het beeld dat nu is ontstaan rondom de nieuwe zorgpremie past prima in die door de PVV gegoten mal. Tijdens het debat over de verkiezingsuitslag sprak Wilders nog van een „enorme klap” voor zijn partij die „nog wel even” zou nadreunen. „Ons past dan ook bescheidenheid”, aldus de PVV-leider, die er stevig van gebaald zal hebben dat zijn poging de verkiezingen om te toveren tot een referendum over Europa niet alleen mislukte, maar zelfs het eerste échte verlies voor zijn partij inluidde.
Met „keihard oppositie voeren” zou Wilders echter „het ongelijk gaan bewijzen van al diegenen die ons einde voorspellen.” Dat het beeld zó snel in zijn voordeel zou kantelen, kon hij toen vast nog niet bevroeden. Niet alleen bezuinigt de coalitie fors om het tekort volgens de dictaten uit Brussel fors terug te brengen, zij kiest er ook nog eens voor om de rekening vooral bij de wat beter verdienende Henks en Ingrids neer te leggen. Als die straks deze pijn gaan voelen en de PvdA Rutte tegelijkertijd dwingt zijn stoere taal over nieuwe noodsteun aan Griekenland („geen cent erbij”) in te slikken, kan het referendum van Wilders heus nog wel een rondje mee.
BUMA
„Daar kan ik alleen maar op antwoorden: Dat klopt, Wouter”, twitterde CDA-leider Buma op 3 november strijdlustig. Hij reageerde op de constatering: „Zo’n kabinet had ik met het CDA niet in elkaar kunnen zetten”, afkomstig van PvdA-informateur Bos.
Voor het gehavende CDA, dat in de Senaat voor de sociaaleconomische maatregelen (maar niet voor de immateriële!) soms nodig kan zijn voor een meerderheid, lonkte na de verkiezingen hooguit een bijrol, maar alleen onder de beperkende voorwaarde dat VVD en PvdA maatregelen zouden gaan voorstellen die het CDA met recht en reden zou kunnen afwijzen als onacceptabel. En zowaar, na het premieoproer in de achterban van de VVD lijkt het regeerakkoord opeens bol te staan van de ingrepen die hardwerkende Nederlanders, gepensioneerden en ouderen onevenredig hard treffen. Voor een belangrijk deel zijn dat ook de kiezersgroepen die het CDA de afgelopen jaren kwijtraakte aan de VVD.
Als de PvdA de VVD de komende vier jaar verder naar links trekt en Buma zich op sleeptouw laat nemen door CDA-Kamerleden zoals Van Hijum, Omtzigt en De Rouwe, die weten hoe je moet stoken in een verstandshuwelijk, hoeven de komende vier jaar voor het CDA niet de martelgang te worden waar de partij vooraf zo voor heeft gevreesd.
NIBUD
„Additionele berekeningen van het Nibud voegen niets meer toe en bovendien moet ook het Nibud wachten op de uitwerking”, stelde PvdA-minister Asscher deze week in zijn koopkrachtbrief aan de Kamer. Toch drong de voltallige oppositie er woensdag met succes op aan deze budgetstichting –opgericht om de financiële zelfredzaamheid van burgers te vergroten– de koopkrachtgevolgen van de kabinetsplannen uit te laten rekenen.
Het meest opvallend is niet eens dat verzoek an sich. Pijnlijker is het dat de Kamer blijkbaar die behoefte voelt, ondanks dat hij al tot drie (!) keer toe koopkrachtinformatie ontving van CPB en kabinet. De volharding van de oppositie om desondanks te persisteren in een Nibud-onderzoek kan daarmee worden beschouwd als een verkapte motie van wantrouwen richting de rekenkunde van vooral het CPB, dat zich met opmerkingen als „per saldo blijft de statische koopkracht van de zowel de mediane werknemer, de mediane uitkeringsgerechtigde als de mediane gepensioneerde gelijk” maximaal op de vlakte hield in zijn analyse van het regeerakkoord.
Dat CDA-leider Buma woensdag expliciet pleitte voor een nieuw en „onafhankelijk” onderzoek moet pijn hebben gedaan op zowel de CPB-burelen als in de Trêveszaal.
RUTTE
„Uw probleem is dat u steeds de kleur aanneemt van uw coalitiepartner”, beet oppositieleider Rutte demissionair premier Balkenende (CDA) toe in een NOS-verkiezingsdebat op 8 juni 2010. „Dat bevalt mij als het CDA regeert met de VVD, maar niet als het samenwerkt met de PvdA.”
In de studio stond een zelfverzekerd man. Mocht hij ooit op het pluche belanden, dan zouden zijn wendbaarheid en zijn bereidheid om concessies te doen minder groot zijn dan die van het CDA. Ironisch genoeg lijkt een te grote wendbaarheid hét (imago)probleem te zijn dat Rutte de komende jaren gaat aankleven. De premier leek te hebben onderhandeld volgens het aloude principe van geven en nemen, maar inmiddels rijst de vraag of hij de consequenties overziet van wat hij geeft.
Op een partijcongres, ruim een week geleden, verweten VVD-bestuurders hem ‘slechts’ een gebrekkige communicatie. Het verwijt dat hij „compleet is overvallen door de realiteit van de eigen cijfers”, zoals VVD-coryfee Nijpels hem dat woensdag maakte, gaat verder en doet rechtstreeks afbreuk aan zijn reputatie als geschikte premier. Dat de wendbaarheid die ‘Marx’ Rutte dezer dagen aan de dag moet leggen om uit de penarie te komen groter is dan die Balkenende ooit tentoonspreidde; dat moet voor de zelfverzekerde premier de grootste vernedering zijn.
ASSCHER
„Zij die alles van mij verwachten, zal ik teleurstellen”, stelde Asscher zaterdag tijdens zijn toespraak op het PvdA-congres, kort nadat hij aangaf dat zijn gezin vond dat hij in sommige media wel erg „bewierookt” was. Nog geen twee weken na de presentatie van het regeerakkoord staat wel vast dat Asscher, met de positie die hij koos in Rutte II, groot risico loopt dat die wierrooklucht de komende periode zal vervliegen. Als minister van Sociale Zaken is juist hij eerstverantwoordelijk als het om koopkrachtplaatjes gaat. En daar gaat het nogal om dezer dagen, en dat niet bepaald in positieve zin.
Waar Samsom als fractievoorzitter zijn handen vrij heeft om ruimte te bieden aan de oproep om de koopkracht van „uitschieters” te repareren, spreekt Asscher als vicepremier met meer meel in de mond. Daar komt nog bij dat waar het nu vooral de VVD is die door de inkomensafhankelijke zorgpremie het verwijt krijgt te veel naar links te zijn opgeschoven, het een kwestie van tijd is voordat de PvdA het verwijt zal treffen te veel naar rechts te hebben geleund. Ook dan zal Asscher, die op Sociale Zaken uitgerekend in een periode van oplopende werkloosheid een grootschalige versobering van de WW moet doorvoeren, het mikpunt zijn van veel kritiek.
BOS/KAMP
„Nee, maar weet u, er is nu een nieuwe ploeg verantwoordelijk. Die zal vast en zeker hoog op de agenda hebben staan wat ze met deze onrust aanmoeten.” Luchtigjes liet ex-informateur Bos (PvdA) zich op 3 november in de Volkskrant uit over de ophef die over de zorgpremies was ontstaan.
Strikt genomen weken de bewoordingen die hij koos af van die van mede-ex-informateur Kamp (VVD), die in een Kamerdebat liet optekenen: „Nu ligt een uitgewerkt regeerakkoord voor dat is doorgerekend door het Centraal Planbureau. Ik heb het CPB niet gezegd hoe het dat moest doorrekenen. Ik ben niet over medianen begonnen. Als het CPB zegt dat de overgang naar een inkomensafhankelijke zorgpremie vooral gunstig uitpakt voor de middeninkomens, dan is dat een heldere boodschap.” De strekking is evenwel hetzelfde: „Zodra de onderhandelende partijen aangeven dat ze een akkoord bereikt hebben, zit de taak van een informateur erop. Aandringen op een extra doorrekening is dan overbodig en zeker niet de taak van een informateur.”
Dat VVD en PvdA op instigatie van Bos onderhandelden met beamers, laptops, whiteboards en kekke kartonnen consultancykaartjes mag vernieuwend heten. Buiten kijf staat dat van twee zwaargewichten die de gevoeligheden rond grote inkomensschommelingen in hun achterban kennen meer zorgvuldigheid had mogen worden verwacht.