Opinie

Kritiek op idee volkskerk mist Schriftberoep

De kritiek van ds. C. J. Meeuse (RD 19-10) op het idee van de volkskerk is onterecht, reageert dr. ir. J. van der Graaf.

22 October 2012 20:01Gewijzigd op 14 November 2020 23:51
Hervormde kerk te Ulrum. Foto RD
Hervormde kerk te Ulrum. Foto RD

Omdat ds. C. J. Meeuse klaarblijkelijk mijn boek niet heeft gelezen, voel ik me in zijn kritische verhaal (RD 19-10) op mijn visie inzake de volkskerk bepaald niet recht gedaan. Er zijn tussen de predikant uit Goes en mij diepgaande verschillen, dat is duidelijk.

Ds. Meeuse werpt mij tegen dat ik mijn visie op de volkskerk bij mensen zoek, bijvoorbeeld bij Hoedemaker. Alsof niet alles in de kerk, tot de belijdenis toe, via mensen verloopt.

Hijzelf pretendeert alleen bij het Woord te rade te gaan. Hij doet dat echter zonder ook maar één Schriftplaats te noemen. In mijn boek is een heel hoofdstuk aan de Schriftgegevens gewijd.

Wat ds. Meeuse intussen wel doet, is het Oude Testament terzijde schuiven met betrekking tot de visie op kerk en verbond, met miskenning van de eenheid van de Testamenten. In art. 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt echter een parallel getrokken tussen tijden dat de kerk „klein en als tot niet gekomen lijkt te zijn in de ogen der mensen” met de tijd van Achab, toen er nog 7000 getrouwen waren overgebleven. Nochtans kwam er ten tijde van Ezra en Nehemia een grote opwekking, toen het volk zelf weer naar de inzettingen van God ging vragen (Neh. 8). Zo zijn in de voorbije eeuw binnen de volkskerk hele gemeenten of regio’s uit de as van het modernisme herrezen en weer gekomen onder de reine bediening van het Woord. Het kerk verzamelende werk van de Heilige Geest ging door.

Geringschattend spreekt ds. Meeuse over mijn pleidooi voor het Christusbelijdende karakter van de volkskerk. Dat de Hervormde Kerk in deze vaak onder de maat van het Woord is gebleven, krijgt in mijn boek de volle aandacht, met voorbeelden gestaafd. De Gereformeerde Bond heeft daarom op cruciale momenten de kerk geappelleerd op haar belijdende karakter maar wel in solidariteit met haar schuld. In dankbaarheid mag overigens worden gememoreerd dat de kerk op cruciale momenten dat karakter ook heeft getoond.

Ds. Meeuse strooit echter met zijn beschuldigingen nog wat zout in de wonden, zonder enige zelfreflectie of besef van solidariteit in de gemeenschappelijke schuld. Dit terwijl de Afscheidingen, hun ‘belijdenistrouw’ ten spijt, muurvast zijn gelopen in repeterende breuken. Terwijl tuchtoefening in de afgescheiden kerken net zo goed een torso is gebleken als in de Hervormde Kerk/de Protestantse Kerk in Nederland. Terwijl de belijdenis in afgescheiden kerken op tal van wijzen is overwoekerd door andere leerstelsels of eigen tradities.

Nee, die kerken plaats ik niet buiten de kerk. Met de uitdrukking „volkskerk of geen kerk” bedoelde Hoedemaker slechts de diepste intentie van een belijdende volkskerk aan te geven, namelijk in trouw aan haar belijden het heil zoekend voor het hele volk op grond van de barmhartigheid van Christus jegens de schare.

Tegelijk wist hij zich diep verbonden met de „innig vrome man, de type van een afgescheidene uit de dagen van 1834”, met allen die „de God der vaderen zoeken.” Dat zeg ik hem na. Nochtans ging hij niet „naar Ulrum.”

Maar nu de kern van de zaak. De belijdenisgeschriften ontstonden als formulieren van enigheid binnen een nog ongedeelde kerk. Ze waren het hart, dat de bloedsomloop van het ene lichaam bepaalde. Scheur het lichaam en het hart is dood, het bepaalt niet meer de bloedsomloop. Zo werd de belijdenis tot een statuut, een reglement voor een keur van deelkerken, die elkaar niet meer konden bereiken omdat het water te diep was. Zouden de vele scheidingen niet mede de secularisatie hebben bevorderd?

Meeuse zou het nuttig achten „als we met elkaar nog eens zouden nagaan hoe onze belijdenis op Bijbelse wijze spreekt over de kerk.” Maar (nota bene) zelfs bij het Contactorgaan Gereformeerde Gezindte (COGG) willen de Gereformeerde Gemeenten niet aanschuiven.

Zelf haalt hij artikel 28 van de NGB aan, waar wordt gezegd dat men zich moet afscheiden van hen die niet van de kerk zijn. Hij vergeet erbij te vermelden dat daarop volgt dat men zich niet mag afscheiden van degenen die van de kerk zijn. Wie zijn dan „van de kerk” en wie niet? (zie ook art. 29).

Bijzonder schrijnend is de oproep van ds. Meeuse dat „alle gereformeerde gemeenten die er nog binnen de PKN zijn” zich zouden moeten afscheiden „en samengaan moeten zoeken met andere gemeenten die kenmerken van de ware kerk openbaren.” Het oude liedje. Ik neem aan dat Meeuse onder die andere gemeenten ook de gemeenten rekent in zijn eigen (ware) kerkverband.

Hoeveel predikanten uit die PKN-gemeenten zouden trouwens toegelaten worden? Als bovendien die gemeenten moeten samengaan met andere, dient men te bedenken dat het nog altijd volkskerkgemeenten zijn. Die sluit ds. Meeuse zelf uit. Zulke oproepen zijn daarom volstrekt ongeloofwaardig.

De auteur is oud-algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer