Tot ergernis van veel autoliefhebbers wordt de auto in Nederland flink belast. Een van de belastingen op auto’s is de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Wellicht is er een lichtpuntje. De rechter in Leeuwarden heeft de BPM op tweedehands auto’s volgens het oude stelsel (vóór 1999) onverbindend verklaard. En er gaan geluiden op dat dit ook voor het nieuwe stelsel geldt.
De BPM wordt geheven wanneer personenauto’s en motorrijwielen in Nederland worden geregistreerd met behulp van een kenteken. Dit geldt ook voor tweedehands auto’s die in Nederland worden ingevoerd en in dat geval ook een Nederlands kenteken moeten krijgen. Omdat het hier meestal om invoer uit een ander EU-land gaat, is bij de BPM de Europese regelgeving van groot belang. De heffing van BPM bij de invoer van auto’s moet voldoen aan deze regelgeving. Europa waakt ervoor dat de invoer in Nederland van (tweedehands) auto’s uit het buitenland zó zwaar wordt belast dat deze belasting belemmerend werkt op de invoer. Daarom mag de Nederlandse BPM niet in strijd zijn met de Europese vrijheid van goederenverkeer. Dit betekent onder meer dat de BPM niet mag discrimineren. Dat wil zeggen: de belastingdruk op ingevoerde (tweedehands) auto’s moet relatief even zwaar zijn als de BPM die drukt op auto’s die al in nieuwe staat in Nederland zijn geregistreerd.
Bedrag terug
In het noorden des lands werkte een autohandelaar die veel te maken had met de BPM. Hij kocht tweedehands auto’s in het buitenland in en verkocht deze voor een mooi prijsje weer door. Het ging hierbij om auto’s die minder dan twee jaar oud waren. Bij de invoer moesten deze auto’s natuurlijk een kenteken krijgen en moest de autohandelaar BPM betalen. Hij droeg daarom ook netjes belasting af, een totaalbedrag van 511.751 gulden voor de periode van 1 januari tot en met 8 november 1993.
Het bedrag aan belasting was gebaseerd op een forfaitair bepaalde waarde volgens de toen geldende wettelijke regeling. Het doel van deze regelgeving was discussie over de waarde van de auto te voorkomen en een fictieve waarde te berekenen, waarover de BPM moest worden berekend. Met elke maand dat de auto ouder werd, werd deze volgens de wet 1 procent minder waard. Een auto van 100.000 gulden was na één maand dus (fictief) 99.000 gulden waard en na tien maanden 90.000 gulden. Over dit bedrag moest de BPM worden berekend.
De autohandelaar was het niet met deze regeling eens. Zijn bezwaar was dat deze veel te ruw was en op geen enkele wijze rekening hield met de werkelijke waarde van de auto. Het ene merk daalt immers veel sneller in waarde dan het andere en ook andere specifieke kenmerken van een auto, zoals het aantal verreden kilometers, werden niet in de berekening meegenomen. Naar zijn mening was dit in strijd met het EG-verdrag. Hij stapte uiteindelijk naar de rechter.
Tot vreugde van de autohandelaar gaf het gerechtshof in Leeuwarden hem gelijk. De wettelijke regeling voor tweedehands auto’s was volgens de rechter in strijd met het EG-recht, zodat het gehele bedrag aan BPM moest worden teruggegeven.
Deze uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden is behoorlijk ingrijpend, met name omdat de autohandelaar het hele bedrag aan BPM kon terugkrijgen. Waarschijnlijk zal de staatssecretaris van Financiën bij deze zaak in cassatie gaan, omdat hij het ermee oneens zal zijn dat het hele bedrag moet worden teruggeven. Hij zal het er wel mee eens zijn dat de destijds geldende Nederlandse BPM op tweehands auto’s op zich niet door de beugel kon. Tegenwoordig (sinds 1999) geldt immers al een fijnmaziger stelsel, dat volgens de regering beter bij de werkelijke waardevermindering aansluit zodat geen sprake meer kan zijn van discriminatie. Toch is dit nog maar de vraag.
Te ruw
Het Europees Hof van Justitie heeft namelijk eerder dit jaar in het Gomes Valente-arrest bepaald dat een Portugese belasting op ingevoerde (tweedehands) auto’s niet geoorloofd was. Deze Portugese belasting werd net als in Nederland bepaald op basis van een forfaitaire waarde en dat was een veel te ruwe methode. Op grond van de tekst van dit Europese arrest lijkt het aannemelijk dat een belastingplichtige altijd de mogelijkheid moet hebben om te bewijzen dat de forfaitair berekende waarde van de ingevoerde auto’s te hoog is. Andersom is het ook denkbaar dat de inspecteur de berekende waarde moet bewijzen. Dit soort bewijsplichten is echter niet in de Nederlandse wet opgenomen. Nog steeds geldt in alle gevallen een forfaitaire waarde.
Is de nieuwe wet daarom ook ongeldig en kan de hele BPM worden teruggevorderd? Op basis van de uitspraak van het hof in Leeuwarden zou je dit kunnen concluderen. Toch is het nog maar de vraag of de Hoge Raad het met het hof eens is en teruggaaf van het hele bedrag zal eisen. Over het nieuwe BPM-stelsel is trouwens nog helemaal geen uitspraak gedaan, maar zo’n uitspraak zal nu niet lang meer op zich laten wachten.