Samenleving kan niet zonder beziel(en)d verband
Het zou weinig moeite kosten om een hele dag te vullen met concretisering van de in korte tijd in zwang geraakte these ”Fatsoen moet je doen”. Laat ik ervan uitgaan dat we allen fatsoenlijke mensen willen zijn. Wanneer we echter vandaag deelnemen aan het maatschappelijk debat over waarden en normen willen we vooral peilen naar de wortels van de verschillende posities in het debat.
Is er nog cohesie, samenhang in onze samenleving? Naar zo’n samenhang is prof. dr. P. B. Cliteur, de geachte medereferent op deze dag, op zoek. Daarnaar zijn wij op zoek. Ik nam kennis van een fundamentele publicatie van zijn hand in het Jaarboek 2003 van Civis Mundi, al veertig jaar een blad voor politieke filosofie. In zijn bijdrage, onder de titel ”Decadentie en vitaliteit van de Europese cultuur”, komt hij tot opmerkelijke, wat mij betreft ook schokkende conclusies. Hoewel het, zegt hijzelf, voor de hand ligt om voor de vraag naar een samenhangend en dus bezield of bezielend verband aan te knopen bij de traditionele bronnen van de Europese cultuur, te weten de Joods-christelijke bron en de antieke beschaving, komt hij bij de Joods-christelijke wortels toch niet uit. Integendeel! Hij vat (met de socioloog A. de Swaan) verwijzing naar het Joods-christelijk karakter van onze cultuur onder de noemer ”sentimentalisme”. In dit verband citeert hij volledig het oudste christelijke belijdenisgeschift, het Apostolicum, om vervolgens te veronderstellen dat toch niemand dat meer gelooft. ”Dat wordt” -zegt hij- ”een heel primitieve kinderlijke vorm van christelijk geloof gevonden.” De westerse beschaving verkeert, zegt Cliteur, in de greep van christelijk sentimentalisme. Men gelooft niet meer, maar uit sentimentele overwegingen wil men ook geen afstand doen van het christelijk geloof. Het is hem dan ook niet te ”boud” om te veronderstellen dat de christelijke ethiek eigenlijk verder van ons afstaat dan die van de heidense Oudheid. Voor het thema van vandaag is daarbij van belang zijn uitspraak dat de Tien Geboden de ethiek van een woestijnvolk in zich bergen. Daarom lijkt hem de heidense ethiek van de Grieken en de Romeinen een beter perspectief te bieden voor de moderne samenleving.
Voordat Cliteur tot die conclusie komt, heeft hij dan al geopperd dat religie ”als grondslag voor de moraal”, dus voor waarden en normen, zou moeten verdwijnen. Religie mag wel blijven bestaan als ”zingevingsperspectief, als hoop op een ander leven na dit leven, als ritueel.” Zo in de zin -vraag ik dan maar direct- wat Karl Marx zei van het christendom, namelijk dat het opium is van het volk, een roesmiddel om de tijd door te komen, maar dan met een wissel op de eeuwigheid? Cliteur lijkt religie kennelijk te willen (terug)brengen in de sfeer van de roes. Terwijl hij anderzijds pleit voor een seculiere, zeg atheïstische publieke religie. Kan die dan wel de samenhang, het bezield verband van onze samenleving vormen?
Niet alleen
We hebben hier dunkt me wel de opstap voor het debat dat we vandaag hier voeren. In zijn streven naar een atheïstische, religieloze moraal staat Cliteur niet alleen. Ik herinner aan het pas verschenen boek van August Hans den Boef ”Nederland seculier”, waarin deze zegt dat de toekomst aan de seculieren is. ”Wij zijn de norm en wij willen dat de samenleving zich daarbij aanpast”, zegt hij. Twee perioden paars hebben naar zijn mening al wel ”een aantal rudimenten uit religieuze tijden verwijderd, maar nog lang niet genoeg.” Er zijn naar zijn oordeel nog te veel wetten, regels en praktijken die de religies, en vooral het christendom, bevoordelen. Hij vindt het prima als de Veluwe een godsdienstig Nationaal Park wordt, maar ”buiten de hekken doen we zeven dagen wat we willen.” Ouders die hun kinderen een godsdienstige opvoeding geven, maken zich naar zijn oordeel schuldig aan indoctrinatie, waar de overheid bovendien ten onrechte geld insteekt, te weten in het bijzonder onderwijs.
Zo is intussen de aanval op het christelijk geloof begonnen. Eerst heeft de secularisatie de uitslijting van christelijke waarden en normen bevorderd. Nu tekent zich ook een ideologische strijd af tegen het beroep op de christelijke wortels en daarmee samenhangende waarden in onze cultuur. Dit speelt niet alleen in Nederland. In de preambule bij de beoogde grondwet van de Europese Unie wordt wel naar het humanisme, maar niet naar het christendom als grondslag van de Europese cultuur wordt verwezen. Het siert onze minister-president dat hij zich heeft ingezet voor de erkenning van het christendom en het noemen van de naam van God in deze grondwet.
Thijs Wöltgens, ooit voorman van de PvdA in de Tweede Kamer, noemt in dit verband de ontkenning van de christelijke cultuur puberaal, ”historisch onzinnig” zelfs, waarbij het het ergste is, zegt hij, dat de normerende (!) werking die er van verwijzing naar het christendom uitgaat, ontbreekt (ND, 23 augustus 2003). Hij stelt de pertinente vraag of een grondwet norm in zichzelf is of dat er iets is wat de grondwet overstijgt. Hij spreekt dan van ”metafysisch recht”, dat moet getuigen van het menselijk tekort, dat we ”door de verdrijving uit het paradijs met ons meedragen.”
Decadent
Cliteur gebruikt vervolgens ook het woord decadentie. Hij voert dit begrip allereerst terug op de filosoof Nietzsche (1844-1900). Die achtte namelijk het christendom, vergeleken met de antieke cultuur, een decadentieverschijnsel en concludeerde dat, als we het christendom niet wegsnijden als een zieke plek in het lichaam, het ons zal overwoekeren. Zelf stelt Cliteur de vraag of de christelijke cultuur, als die dan nog zo heten mag, nog wel een levende cultuur is. Hij mist ”doorleefd christendom” en constateert ”lauwheid.” Hij werpt bijvoorbeeld tegen dat er voor de christelijke tegenhanger van het Boekenweekgeschenk geen christelijke auteurs zijn te vinden. Met enige verbale overdrijving zegt hij verder: ”Ook scholen, universiteiten, omroepen en kranten met een duidelijk christelijke signatuur zijn niet meer te vinden of lijden een noodlijdend bestaan.” Daarom zal revitalisering van het christendom als de normatieve grondslag van onze beschaving, zoals de Engelse historicus Toynbee en anderen willen, een zware klus zijn.
Hier mogen we ons overigens allereerst aangesproken weten. Hoe valide, hoe ”diep doorleefd” is het christendom nog in onze westerse cultuur? Ik althans weet me aangesproken, waarbij ik maar niet direct geneigd ben beschuldigend de vinger naar anderen uit te steken. Nochtans duid ik decadentie anders. Uitslijting van onze christelijke cultuur bevorderde de decadentie. In de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog verschenen boeken die de aan de gang zijnde of zich aandienende decadentie van onze cultuur profetisch hebben doorlicht, zelfs soms zonder dat de auteurs zelf christen waren. Te denken valt aan het boek van Johan Huizinga ”In de schaduwen van morgen” en Oswald Spenglers ”Untergang des Abendlandes”.
Want als het dan waar is dat het christendom en daarmee onze westerse cultuur in verval is, wat is er dan voor in de plaats gekomen? Cliteur acht het ”tendentieuze christelijke chantage” wanneer wordt gesteld dat de tol die wordt betaald als de christelijke religie verdwijnt, gevormd wordt door nationalisme, communisme en fascisme. Toch zou daar een diepere kern van waarheid in kunnen zitten dan wordt toegegeven. Een aan haar geestelijke wortels ontrukte samenleving is rijp voor fanatieke, intolerante ideologieën. Feit is bovendien dat zich een veelvoud van aan onze cultuur vreemde religieuze stromingen heeft ontwikkeld in onze cultuur, die op zich geen cohesie, geen samenhang tot stand brengen.
Seculier
Zullen de seculieren erin slagen om de cohesie tot stand te brengen? Daarover kan men gerede twijfel hebben. ”De moderniteit bijt zichzelf in de staart”, kopte dagblad Trouw. In Civis Mundi werd geconstateerd dat de jaren negentig van de vorige eeuw doordrongen waren van vooruitgang. Internet had ”een nieuwe economie” doen ontstaan, globalisering zou ons allen tot multiculturele wereldburgers maken. Maar 11 september 2001 gooide roet in het eten. Nu wordt van de weeromstuit gesproken over verval van de politieke cultuur, gekenmerkt door ”een overdreven zucht naar genot.” Het geloof in de vooruitgang kreeg een geduchte knauw. En uitgerekend nu en daarom is het maatschappelijke debat over waarden en normen opgekomen. De seculiere moraal heeft gefaald. Alleen de meest verstokte optimisten kunnen er nog in geloven.
Wij
En hier staan wij dan. Met wij bedoel ik degenen die overtuigd zijn van de grote waarde van onze christelijke traditie, met de godsopenbaring als bron van cohesie voor vandaag. Zij die een seculiere religie als ”public religion” voorstaan, voeren als motief aan dat we leven onder een staatsbestel waarin kerk en staat gescheiden zijn. Het heeft geen zin dit te ontkennen. Men kan echter wel de band tussen kerk en staat doorsnijden, maar veel moeilijker zal het zijn om een volk af te snijden of te scheiden van de cultuur waarin het wortelt. Meer dan anderhalve eeuw geleden, toen de scheiding tussen kerk en staat al een feit was, verzuchtte Willem de Clerq, man van het Réveil: ”Moet die arme staat dan maar als heiden opgroeien?” Op die lijn bordurend kwam Groen van Prinsterer in het boek ”Grondwetherziening en eensgezindheid” (1849) tot de uitspraak dat de scheiding van kerk en staat in werkelijkheid een vereniging is: ”Ze is vereeniging met onverschilligheid en ongeloof, ze leidt tot onverdraagzaamheid en vervolging van al wat zich naar de praktikale eischen van het ongeloof niet voegt” (zie: A. Th. van Deursen, ”Kerk en Staat” in Ecclesia, juli 2003). Ik zeg het hem na. Een staat die zich met heidendom verbindt, moet uiteindelijk in de kerk wel haar grote vijand gaan zien, tenminste als de kerk werkelijk kerk is en zich ook in het publieke domein voor haar Heer niet schaamt en haar profetische roeping verstaat.
De zwakte
Een publieke moraal met wortels in het heidendom, pre- of post-christelijk, is niet god-loos. De beoogde seculiere publieke religie is onderworpen aan de goden van de tijd. Op zijn best vertaalt zich dat in het humanisme als levensbeginsel. Humanisme in zijn historische verschijning, en dan bedoel ik niet alles wat er zich vandaag voor uitgeeft, kan best een hoge levensstandaard hebben. Maar de moraal ervan wordt gedragen door zelfbinding. Thijs Wöltgens merkt terecht op dat we een ”externe toeschouwer” nodig hebben. De samenleving wordt anders, naar mijn diepste overtuiging, uitgeleverd aan de tirannie van de meerderheid, een meerderheid die wisselt met de omstandigheden. En als er geen meerderheden meer zijn -zoals vandaag in onze samenleving, die multicultureel en multireligieus is- dan worden we overgeleverd aan de willekeurige inzichten van denkers en politici, die op een bepaald moment komen bovendrijven. De willekeur gaat heersen, de cohesie mankeert.
Uitzicht
Daarom wagen we het vandaag toch om een pleidooi te houden voor de decaloog, de Wet van de Tien Geboden, als normerend bindmiddel voor onze samenleving. Als dat dan een wet van een woestijnvolk moet heten zou men naar de woestijn gaan verlangen. Maar wie dit zegt, miskent dat het een wet van Hoger Orde is. Is de hoogwaardigheid van de dialoog niet juist een indicatie dat ze niet vanuit het woestijnvolk zelf is opgekomen maar dit volk van Hoger Hand is geschonken? Als we alleen al denken aan de hoogwaardige milieuethiek en aan de noachitische geboden (Gen. 9) in Israël! Wie van overtuiging is dat menselijke willekeur alleen tegen te gaan valt wanneer er een externe toeschouwer is, vindt hier de grondwet van een Koninkrijk dat niet aan de grillen van machthebbers is onderworpen maar heilzaam is voor mens en samenleving, omdat het de mens ten goede is.
Mij trof in dit verband een passage in het recent verschenen boek van de Joodse journalist Dick Houwaart ”Het beloofde land?”. Daarin stelt deze zoon van het woestijnvolk het thema ”theocratie, democratie, zionisme en de toekomst van Israël” aan de orde. Voor een goed verstaan: hij opteert voor een neutrale staat, zowel hier als in Israël. Nochtans zegt hij: ”De waarden en normen, onder andere ontleend aan de Tien Geboden, zijn van betekenis en behoeden velen voor het begaan van verkeerde daden. Een neutrale, ongodsdienstige staat behoeft geen normloze woestijn te zijn” (blz. 81). Zo lijkt de opmerkingen van Cliteur over het woestijnvolk een gotspe te zijn, een brutaliteit. Hier wordt echter een spijker op de kop geslagen. Zonder de Tien Geboden komen we in de woestijn terécht. Daarom zeg ik: ”Ze zullen het niet hebben, het oude Nederland.” Wij mogen ons lieve vaderland niet aan de woestijn laten vervallen en niet aan de heidenen overleveren.
Levenswet
In gemoede mag de vraag gesteld worden welke door mensen ontworpen levenswet meer valide is dan deze levenswet. Het is duidelijk dat ze haaks staat op een ikgerichte hedonistische cultuur. Waar het leven naar deze geboden wordt gereguleerd, zijn mijn en dijn, leven en kansen van leven, kortom is de humaniteit meer gewaarborgd dan waar de mens zichzelf tot norm stelt. Met een mooi woord heet de waarde die de normen vandaag bepaalt, zelfbeschikkingsrecht. In de praktijk komt het neer op eigenmachtigheid, waarbij uiteindelijk het recht van de sterkste heerst. Staatkundig vertaalt zich dat door als volkssoevereiniteit. Mag dan de vraag worden gesteld of waarden van gerechtigheid en humaniteit bij het volk sec veilig zijn, zeker als daar zich de symptomen van decadentie manifesteren?
We willen er geen onduidelijkheid over laten bestaan dat we ook nu als moderne mensen willen staan voor de Waarde die in de levensregel van de decaloog is gelegen en voor de normen eraan ontleend. Met Joden hebben christenen dit gemeen. Ik haast me echter wel er direct iets bij te zeggen. Leven volgens de normen van de dialoog is ook leven en handelen in de navolging van Christus. Bij en in Hem alleen is de Wet in goede handen. In de navolging gaat het dan om Zijn gerechtigheid en Zijn barmhartigheid als de schering en de inslag, ook voor de sociale ethiek in het politieke en maatschappelijke handelen. Ons Platform Waarden en Normen heeft daarom in zijn basisverklaring niet alleen verwezen naar de decaloog maar ook naar Christus. De verklaring luidt:
”Maatschappelijke en kerkelijke organisaties die deel uitmaken van het Platform Waarden en Normen weten zich verbonden in de belijdenis van de Bijbel als het Woord van God. Zij spreken als hun overtuiging uit dat God Zich in het Oude Testament als de God van Israël ook aan de volkeren heeft bekendgemaakt en dat Hij Zich in het bijzonder in het Nieuwe Testament aan de wereld heeft doen kennen als de Vader van Jezus Christus.
De heilzame geboden van het Oude Testament hebben hun volle betekenis gekregen in het Evangelie van Jezus Christus en geven als zodanig gestalte aan de grondwet van het Koninkrijk Gods. Op grond van dit belijden delen zij de overtuiging, dat de Bijbel de unieke Bron is, waarin de grondlijnen worden aangereikt voor waarden en normen en derhalve voor de publieke moraal en de persoonlijke verantwoordelijkheid in de samenleving.”
Context
Vandaag moeten we met deze levensregel opereren in een geseculariseerde, hedonistische en bovendien multiculturele en multireligieuze cultuur. Dat vraagt van christenen heroriëntatie, waaraan we nog maar nauwelijks gewend zijn. Voordat we echter aan revitalisering van onze cultuur toe zijn hebben we revitalisering van onszelf als christenen nodig. Wat geloven we zelf nog en wat geloven we er nog van? Maar revitalisering van de oude heidense cultuur en daarmee verbonden deugdenleer zal alleen bestaan bij de gratie van de ontkenning van het kwaad dat in het hart van mensen schuilt. Zal hier niet het kwaad zichzelf in de staart bijten? In de jaren zeventig van de vorige eeuw pleitte mr. A. A. van Agt voor een ethisch reveil. Zo’n reveil bestaat niet louter in de invoering of herinvoering van regels en geboden maar vraagt om een breder, dieper, want geestelijk reveil. Het vraagt om katharsis, innerlijke reiniging. Die vinden we bij Hem die meer is dan filosofen of schrijvers uit de antieke cultuur, bij Hem die meer is dan Plato. Nog altijd is hier een woord van J. Huizinga in diens ”In de schaduwen van morgen” relevant. Hij stelde dat hij in de zich aandienende cultuurcrisis diegenen gelukkig acht, die weten dat zulk een katharsis mogelijk is bij Hem die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Wie een alternatief weet, mag het zeggen!
Polarisatie
In een bijdrage in de congresbundel ”Normen op hun waarde geschat” pleit ik voor een nieuwe polarisatie. Socialisten moeten weer socialist zijn, liberalen weer liberaal, maar christenen ook weer christen. De samenleving is niet gebaat bij halve of laffe christenen. Wijlen prof. dr. A. A. van Ruler zei ooit dat christelijke politiek dan ”een zouteloos zaakje” wordt. Wie in de navolging van Christus zijn verantwoordelijkheid verstaat, weet zich echter ook geleid door wat Hij van Zichzelf zei: ”Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben.” In een keiharde samenleving nochtans zachtmoedig zijn mag van hoge waarde heten. Dat neemt scherpte in positiekeuze niet weg. Maar het sluit tolerantie wel in. Niet door kracht en niet door geweld maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de profeet Zacharia (4:6). Wat ”het”? De profeet spreekt over zeven lampen die hun licht verspreiden door de voortdurende toevoer van olie uit een kruikje, dat met twee olijfbomen is verbonden. De gestage oliedruk holt de steen. Mensen die weten van katharsis, weten ook van die voortdurende toevoer van olie voor hun lampen. Die kunnen zich intussen niet laten isoleren, laten opbergen in reservaten. Waar de Geest van Christus innerlijke reiniging bewerkt, straalt Zijn Geest dwars door het hart naar buiten. Geen cel van het leven is ervan uitgezonderd. We zijn vandaag wereldburgers. Alom valt waar te nemen dat waar men de islamitische sharia wil doorvoeren men het geweld niet schuwt. Een gevaar dat wordt onderschat. Christenen hangen geen sharia aan maar beogen wel een samenleving met genormeerde cohesie. Bij de Geest van Christus past geen geweld.
Sociaal
Ten slotte wil ik nog opmerken dat waarden en normen ook alles hebben te maken met de sociale verhoudingen op zich. De humaniteit noemde ik al. Ik noem ook gerechtigheid. Gerechtigheid en humaniteit zijn enerzijds niet veilig daar waar ze in de zelfbeschikking of de zelfredzaamheid van de mens worden gefundeerd. Maar wie overtuigd is van de eis tot humaniteit en gerechtigheid van Godswege, zal anderzijds niet tot asociaal gedrag, ook niet tot asociale politiek mogen vervallen. Waar dat wel het geval, waar bijvoorbeeld in een tijd van economische recessie vooral de marginalen en de zorgbehoevenden, nationaal en wereldwijd, kind van de rekening worden, wordt een voedingsbodem gekweekt voor ontzinking aan waarden en normen, tot crimineel gedrag toe.
Gebed
Ik sluit af met het gebed. Ik weet dat ik daarmee een notie aanreik die een vreemd element is in het maatschappelijke debat. Wanneer we echter van overtuiging zijn dat waarden en normen in principe geen grond vinden in de mens, strekken we onze handen uit naar de hemel. Dat hebben profeten gedaan wanneer het oudtijdse Israël verviel aan de afgoden. We bidden ook plaatsvervangend. Ik denk hier aan een gesprek dat Godfried Bomans ooit had met zijn broer Arnold in het klooster. Omdat jullie zo weinig tijd hebben om te bidden, neem ik er plaatsvervangend de tijd voor, zei hij.
In onze tijd gaat het dieper. Velen kennen het geheim van het gebed niet of niet meer. ”Waar is dat goed voor?” vroeg een wethouder in Leeuwarden inzake vrijaf voor ambtenaren op biddag. Waar een overheid niet meer kan bidden, bidt de kerk nochtans voor de overheid. Zo gebeurt het van zondag tot zondag in veel kerkdiensten. Zo geven christenen de zaak uit handen, altijd Hopend op beter tijden. Hopend met een hoofdletter! Toynbee zei dat de overleving van een volk, een beschaving, een cultuur altijd weer te danken is aan een weerbare minderheid die tegen de stroom oproeide. Onze weerbaarheid ligt in het gebed.
Dit is de integrale tekst van de lezing die dr. ir. J. van der Graaf gisteren hield tijdens het congres ”Normen op hun waarde geschat”.