Buitenland
Belg Pierre Piccinin zag in martelkamer „ware aard” regime Syrië

Als gevangene van de Syrische inlichtingendiensten zag de Belgische onderzoeker Pierre Piccinin naar eigen zeggen het ware gezicht van het regime van president Bashar al-Assad. „Ik heb God beloofd dat als ik hier uitkwam, ik overal zou vertellen wat ik die nacht heb gezien.”

Pierre Piccinin

Op 15 mei ben ik voor de derde keer naar Syrië gegaan. Na in Damascus een auto gehuurd te hebben, heb ik in Syrië rondgereden. Zo kon ik steden als Homs, Rastan en Hama bezoeken.

Op 17 mei meldde ik me bij een controlepost van het Syrische leger voor de stad Tal-Kalakh, in de buurt van Homs, met het verzoek de stad binnen te mogen. Na twee uur wachten vertelden gewapende mannen me dat ik naar binnen mocht, op voorwaarde dat ik met hen meeging in een van hun voertuigen. Daar ben ik mee akkoord gegaan.

Binnen enkele minuten was ik in de val gelopen. Toen ik nog maar net in het voertuig was, bonden soldaten me de handen op de rug en brachten me naar hun gebouwen, waar ik enkele uren alleen gelaten werd in een oververhitte betonnen cel, in de volle zon. Mijn gsm namen ze mij af, ik had geen enkel communicatie¬middel meer en kon niet te weten komen waar ik was.

Tegen de avond werd ik van daaruit naar het bureau van de inlichtingendiensten van Homs gebracht. Ik hoorde daar al snel dof geschreeuw. Na een tijdje brachten twee agenten mij naar een ander gebouw. Het geschreeuw was opgehouden. Met veel water werden er de vloeren gewassen, blijkbaar om bloedsporen te verwijderen. Alles was er vies, vuil en versleten.

Vastgebonden

De agenten lieten me in een klein kamertje alleen en geboeid achter op een stoel voor een tafel die bedekt was met bloedsporen, braaksel, stukken vingernagels en metalen naalden.

Ik denk dat ik er ongeveer een uurtje heb gezeten toen een Engelssprekende officier binnenkwam, met een ondergeschikte die een uitbrander kreeg en vervolgens de tafel opruimde, terwijl zijn overste naar mij glimlachte.

De officier ondervroeg me vriendelijk. Omdat ik niets te verbergen had, heb ik op alle vragen geantwoord en dacht ik de man tevreden gesteld te hebben. In een kamer ernaast liet hij mij vervolgens echter beelden zien die hij op mijn usb-stick had gevonden: foto’s uit Tal-Biseh, waar ik in het gezelschap was van rebellen. Terroristen.

De officier verzekerde me echter dat hij mijn situatie begreep en dat hij mij zou helpen, ondanks het feit dat het strafbaar was om met rebellen in contact te treden. Binnen een paar uur zou ik vrij zijn. „Jij bent onze gast en deze plek is nu je tweede huis”, benadrukte hij met een glimlach. Ik kon vervolgens wat rusten in de slaapruimte van de veiligheidsagenten.

Kort daarop kwamen twee agenten me halen en brachten me naar een kamer waar een officier op me wachtte. Hij maakte met een handgebaar duidelijk dat ik mijn hemd en schoenen uit moest trekken. Angstig voldeed ik aan zijn verzoek. Zijn twee handlangers bonden mijn handen vervolgens vast aan een buis aan het plafond.

Een van de ondergeschikten trok vervolgens mijn sokken uit en stopte die in mijn mond. Daarna werd ik geslagen op mijn rug, op mijn buik, de borst. Het lijkt niet zo ernstig, maar na slechts enkele slagen werd de pijn zo intens dat ik dacht te zullen stikken of flauw te vallen.

Slagen

Terwijl de mannen mij sloegen, stelde de officier mij vragen in zeer slecht Engels, mij tegelijk toevoegend dat ik moest zwijgen. Maar hoe kon ik antwoorden met die prop in mijn mond? Daarbij, ik hoorde hem zelfs niet meer.

Hoe lang ik dit ondergaan heb weet ik niet, maar op een gegeven moment haalde men de prop uit mijn mond en werd ik losgemaakt. Ik moest gaan zitten op een stoel aan een bureau, waarop de officier een doos metalen naalden had omvergegooid. Hij gaf mij de tijd om te bekomen, terwijl hij met een van de naalden speelde.

De twee ondergeschikten hielden mijn polsen vast en drukten die stevig op de tafel. De officier pakte mijn linker wijsvinger en schoof met een naald onder mijn nagel heen en weer, zonder te steken. Hij praatte over mijn relatie met de terroristen en vroeg me waarom ik alleen reisde in Syrië en waarom ik foto’s nam, of ik voor een buitenlandse inlichtingendienst werkte –voor de Fransen?– en waarom ik reisde van het ene bezette gebied naar het andere.

Ik herhaalde alles wat ik reeds gezegd had, wat hem tevreden leek te stellen. Maar hij beval mij opnieuw aan de buis vast te maken.

Hij riep in de gang naar een vierde man, die vervolgens de kamer binnenkwam met een soort doos, waaraan twee getande metalen klemmetjes verbonden waren. Die werden op mijn tepels geklemd. Langzaam draaide de man aan een knop, wat in het begin slechts lichte tintelingen veroorzaakte, maar de pijn werd al snel scherper en scherper, totdat die zeer hevig was..

Na een tijdje stopte men ermee en legde mij geboeid op het bureau, met een prop in de mond. De agenten hielden mij stevig vast en de officier zei dat ik rustig moest blijven, dat alles in orde was en dat er nog slechts één formaliteit te vervullen was. Hij nam vervolgens een stok van plastic en diende me 23 slagen toe –ik heb ze geteld– op de zool van mijn voeten. Daarna keek hij mij aan en met een bijna vriendschappelijke glimlach zei hij: „Je hebt nu geen handboeien meer nodig.” Zijn ondergeschikten brachten mij terug naar mijn brits en boeiden me vervolgens toch. Hoe lang heeft dit alles geduurd?

Wanhoop

Ja, ik heb pijn gehad, maar dat was maar weinig vergeleken met wat ik gedurende de nacht zou te zien krijgen. Het hoofdeinde van mijn bed bevond zich voor de deur van de kamer, die op de gang uitkwam. Enkele minuten nadat ik daar was teruggebracht, hoorde ik veel rumoer achter die deur.

Steeds opnieuw klonk het geluid van slagen, het geklets, het geschreeuw: eerst heel luid, daarna onderdrukt doordat slachtoffers proppen in hun mond kregen. Er klonken geklaag en gejammer als de beulen hun slachtoffers even lieten bekomen. En dan ging het weer verder. „Halas, sidi, halas sidi!” (Genoeg, meneer, genoeg meneer). En dan gehuil. Ik begreep nu waarom, eigenaardig genoeg, de agenten in hun zaal sliepen met het volume van de radio op het maximum.

Aanvankelijk sloten de agenten die mij moesten bewaken de slaapzaal zorgvuldig af. Later letten ze niet meer op me en heb ik door de open deur alles gehoord en gezien.

Het was horror in de zuiverste vorm, zonder schaamte, die ik met geen woorden kan weergeven. Ik was daar, heb alles gehoord en alles gezien, en ik heb niets gedaan – verlamd van schrik heb ik, laf, niets gezegd. Terwijl een immense wanhoop mij bekroop.

Kruisje

Er kwam een agent binnen, die me grondig bekeek. In zijn handen hield hij een paar handboeien, en een dikke elektrische kabel met ontblote uiteinden en aan de andere kant een stekker. Ik heb gedacht dat het voor mij was.

In mijn hoofd was het al lang duidelijk: ik mocht niet hopen deze plek te verlaten, zeker niet levend.

Ik had dit alles alleen mogen zien omdat de beslissing al gevallen was: vroeg of laat zouden ze hun werk op mijn lichaam hervatten, erger ditmaal, tot het uiterste gaan, zoveel mogelijk informatie vergaren en mij neerschieten. Wat weerhield hen trouwens? Ze konden de schuld op de oppositie schuiven.

De man met de elektrische kabel is weer vertrokken, het was niet voor mij. Enkele minuten later flikkerden de lampen en klonk er weer luid geschreeuw, boven al het andere geschreeuw uit.

Mijn deur werd geopend en ik zag het resultaat: zeer diepe brandwonden, de stroom gaat door de huid en verkoolt alles waar ze door komt.

Ik was ervan overtuigd: ik had niets meer te hopen; dit was waar alles stopte voor mij, waar alles zou stoppen, langzaam en in het vreselijke lijden waarvan ik de hele nacht getuige was geweest. In deze vuile en smerige plek.

Vroeg in de ochtend heb ik mijn gezicht naar de muur tegenover de deur gedraaid en met mijn duimnagel een kruisje in de muur gekrast. Als katholiek heb ik tegenover God mijn zonden beleden en Hem beloofd dat als ik hier levend uit kwam, ik overal zou vertellen wat ik er die nacht had gezien. Ik heb hetzelfde beloofd aan al degenen die in de gang lagen in hun bloed en urine, ik heb gebeden en gewacht.

Het schreeuwen is opgehouden, ik hoorde slechts zacht jammer door de deur. De agenten waren in de kamer gekomen, een voor een waren ze gaan slapen. De radio ging uit.

Rond 9.00 uur –naar later bleek– kwam een agent me halen. Toen hij de deur opende, werd ik bleek toen ik de levenloze lichamen zag die in de gang tegen de muur hingen. De agent keek naar me alsof hij verwonderd was over mijn reactie en duwde me richting een politiebus. Het volgende station was het centrum van de veiligheidsdiensten in de hoofdstad Damascus.

Ik werd erheen gebracht in een bestelwagen met verduisterde ramen. Een jongen van 14 of 16 jaar,

met zijn handen op de rug geboeid, zat tegenover mij. Zijn naakte benen waren met elektrische draden verbrand, bedekt met zwarte kraters ter breedte van een broeksknoop.

Ik werd voor hem uit de wagen gehaald. Ik weet noch waar hij naartoe gebracht is, noch wat er van hem geworden is. En ik ken zijn naam niet.

Hulp

In Damascus werd ik opgesloten in een cel met politieke gevangenen. Hun solidariteit was uitzonderlijk. Zij hebben mij verzorgd, eten gegeven, geholpen met wassen, me een slaapplek gegeven en een deken bezorgd. Sommigen onder hen bevonden zich al meer dan twee jaar in deze cel, zonder raam, zonder zonlicht, zonder te weten of het dag of nacht is.

De meesten werden voordien gefolterd. Ahmed vertelde mij van zijn 28 dagen in de cellen van de inlichtingendiensten, vol foltering en hoe hij met kabels en stokken geslagen werd, meerdere keren per dag, gedurende bijna een maand, een foltering zonder einde.

In deze gevangenis heb ik gedetineerden uit verschillende landen ontmoet: Algerijnen, Saoudi’s, Irakezen, Soedanezen, Somaliërs, Palestijnen, Syriërs natuurlijk, waarvan velen, verondersteld uit het land gezet te worden, een eeuwigheid wachten, de menselijke eeuwigheid van de opsluiting, op een bevel of op hulp om uit dit rattenhol te kunnen geraken.

Het meest beklijvende verhaal is dat van Mouhammad, uit Kachmir, opgesloten sedert meer dan zes maanden: voor de Indische ambassade is hij Pakistanees, voor die van Pakistan is hij Indiër. Iedereen van zijn familie is gestorven. Hij is alleen op de wereld. Meermaals per dag zet hij zich in een hoekje om er in stilte te huilen.

Er is ook nog Ali, een Kazakstaan, aangehouden, paspoort verloren. Zijn ambassade heeft hem laten weten dat hij niet ingeschreven is in de bevolkingsregisters; sedert maanden verblijft hij daar, zonder identiteit, hij bestaat niet meer. Aan zijn lot overgelaten.

Want in de gevangenis moet alles betaald worden. Bij zijn aankomst ledigt de gevangene zijn zakken en opent hij zijn bagage, als hij die nog heeft. De bewakers worden wild, hun ogen wijd opengesperd wanneer zij geld zien.

Zij nemen wat hen aanstaat: kledij, schoenen, parfum. Zij verdelen een deel van het geld, zo niet alles. In mijn geval, hebben ze mij alles afgenomen wat de inlichtingendiensten mij hadden teruggegeven.

Wie buiten geen familie heeft om te betalen voor het eten, krijgt slechts één maaltijd per dag, altijd hetzelfde, en niet eens elke dag: brokken brood, uien en een kommetje rijst worden in de cel gegooid en alle gedetineerden werpen zich erop.

Geen zeep, geen tandenborstel, geen nette kleren.

Bevrijding

Zonder geld en zonder telefoon, bevond ik mij zelf in deze kafkaïaanse toestand: om uit het land te kunnen worden gezet, moet iemand van buiten zich melden met een vliegtuigticket op naam van de gevangene, die dan naar de luchthavengevangenis gevoerd wordt, in afwachting van de vlucht. Niemand, echter, wist dat ik mij in de Bab al-Musalla gevangenis bevond. Met de hulp van mijn celgenoten heb ik een bewaker kunnen omkopen om zo een bericht naar de buitenwereld te sturen. Het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken heeft onmiddellijk alles in het werk gesteld om mij vrij uit Syrië te halen. Op 23 mei werd ik bevrijd.

De dag voor mijn bevrijding, kwam er een jonge Syriër in Bab al-Musalla aan. Hij werd gearresteerd omdat hij valse papieren had laten maken om te kunnen ontsnappen aan de dienstplicht. „Ze gaan mij verplichten onschuldige mensen te doden”, zei hij. „Maar ik verkies mijzelf te doden.” Terwijl ik op vrije voeten werd gesteld, werd hij door de inlichtingendiensten onder handen genomen.

Hij heeft mij zijn naam gegeven, en via Facebook tracht ik hem sindsdien te contacteren, zonder succes.

Interventie

Deze zes dagen in deze verschrikkingen, die ik beleefd heb, de nacht tijdens waarin ik gefolterd werd, in Homs, en waar ik vooral mijn lotgenoten heb zien en horen folteren, op een veel hevigere manier dan dat ik gefolterd was geweest, waren voor mij intense momenten van lichamelijk en geestelijk lijden.

Ik betreur echter niet hiervan getuige geweest te zijn: nu moet ik getuigen in naam van al diegenen die ik daar achtergelaten heb.

Tot op heden heb ik steeds, wat Syrië betreft, heb ik steeds de principes van het Westfaalse recht alsook die van de nationale soevereiniteit en de niet-inmenging verdedigd. Ik heb de neokoloniale oorlogen in Afganistan, Irak of Libië aangeklaagd, gevoerd wegens economische honger en geostrategische doeleinden, waarbij de humanitaire doelen slechts voorwendsels waren.

Maar met de horror voor ogen, voor elk van die mannen die ik gezien heb, vreselijk verminkt door barbaren ten dienste van een dictatuur waarvan ik de brutaliteit en de mate van geweld niet kon inschatten, sta ik nu aan de zijde van hen die een oproep doen voor een gewapende interventie in Syrië, die de verschrikking van het Baäthistisch regime zou kunnen omverwerpen.

Zelfs indien het land een burgeroorlog moet ondergaan, indien deze moeilijke stap nodig is, moet hij gezet worden om een einde te kunnen stellen aan 42 jaren terreur zodanig georganiseerd dat ik het niet voor mogelijk hield.

Steun

Nooit zal ik in naam van de Syriërs spreken. Ik verspreid alleen maar het bericht dat de strijders van het Vrije Syrische Leger en de tot de dood gefolterde celgenoten mij toevertrouwd hebben. Ja, Bashar al-Assad heeft volgelingen bij de alawieten, bij de christenen, andere minderheden en ook bij soennieten, die radicaal islamisme vrezen, maar het overgrote deel van de bevolking wil af van het regime.

Het Vrije Syrische Leger is klaar. Het heeft reeds het bevel over verschillende bastions, is ook aanwezig in grote steden, in Damascus en Aleppo, onzichtbaar, wachtend op het juiste ogenblik voor een algemene volksopstand. Maar dit ogenblik kan er slechts komen indien de westerse democratieën hen een concrete, militaire hulp bieden. Het Vrije Syrische Leger heeft de militaire mogelijkheden niet om het hoofd te bieden aan het Syrische leger, dat goed is uitgerust.

Syrie stelt economisch niets voor dat de Westerse mogendheden zou kunnen aantrekken en motiveren om tussenbeide te komen. Integendeel, goestrategisch heeft de regering van Bashar al-Assad de steun van de Verenigde Staten, die sinds 2001 een toenaderingspolitiek richting Syrië voert.

Van Israël eveneens, die blij is met deze stoere buur, die ook een veilige zone waarborgt op de grens van de Golan. Van de Europese Unie, die 98 procent van de Syrische aardolie opkocht en die nu angstvallig de instabiele toestand van het land bekijkt, spil in het Midden-Oosten.

Van China en van Rusland, waarvan Syrië de laatste Arabische bondgenoot is, met een toegang tot de Middellandse Zee.

Een Westerse militaire interventie, die de Russische positie zou doen plooien, zou werkelijk een daad van betrokkenheid zijn zonder bijoogmerk.

Vertaling tekst uit het Frans door Jean-Louis Jadoul, bewerking RD

www.pierrepiccinin.eu

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer