Het heeft geen enkele zin om een heel beleid op te tuigen om kansarme mensen, vaak allochtonen, beter te spreiden om de achterstandsbuurten te ontlasten. Praktisch is het vrijwel onuitvoerbaar, het is discriminerend en bovendien is nog nooit aangetoond dat ofwel de achterstandswijken of de mensen zelf beter worden van „gemengd” wonen. Dat zegt stadsgeoloog R. van Kempen in reactie op suggesties in Rotterdam.
„Spreiding is te simpel gedacht. Men kan zich beter richten op andere oplossingen voor kansarme burgers”, meent Van Kempen, hoogleraar stadsgeografie aan de Universiteit Utrecht.
„Als het gaat om een vrije keuze en voldoende woningaanbod dan is er niks mis met spreiding. Maar voor de lagere inkomens zijn er nu niet veel alternatieven. In de Randstad is nog steeds een gebrek aan goede en betaalbare woningen. Die staan vaak in de oude buurten in grotere steden.”
Als je bepaalde groepen mensen woonruimte in zo’n wijk ontzegt, hebben zij volgens Van Kempen nóg minder kans op woonruimte. „In een andere, rijkere buurt staan minder goedkope huizen, zodat ze jarenlang zouden moeten wachten.”
Volgens hem is dat tegen de wet en is dat sociaal-psychologisch slecht voor mensen persoonlijk en voor groepen mensen, zeker als op etnische afkomst wordt geselecteerd.
In 1997 hebben gemeenten en corporaties enigszins een herstructurering in gang gezet waardoor in achterstandswijken meer duurdere woningen moeten komen en in rijkere buurten goedkopere woningen. „Het doel is een gemengde bevolking. Maar waarom en heeft het effect? Uit mijn onderzoek blijkt dat er weinig tot geen sociale contacten zijn tussen de verschillende bewonersgroepen.”
Volgens hem blijven de rijkeren en armeren gescheiden bewoners, ook al wonen ze bij elkaar. „Als ze elkaar al ontmoeten, is dat nog niet hetzelfde als elkaar leren kennen.” Kansarmen schieten er niet zo veel mee op en voor hen was het bedoeld. Hij vindt het jammer dat men daar kennelijk niet over nadenkt, gezien de steeds oplaaiende discussie over spreiding. De discussies ebben volgens hem altijd weg en leiden nooit ergens toe.
Voor de achterstandsbuurt zelf ziet hij weinig effect als daar bijvoorbeeld minder allochtonen zouden wonen. Overigens is een maximering van allochtonen voor een gebied niet mogelijk, zo bepaalde de rechtbank in Rotterdam al in 1972. Beter is het in zijn ogen om de echte oorzaken van problemen te onderzoeken en breed aan te pakken. Dat werkt sneller dan de hele woningmarkt te veranderen.
De wetenschapper onderkent dat er veel problemen zijn in achterstandswijken, maar volgens hem komt dit niet per se door een hoge concentratie etnische minderheden. „Vaak steken achter de onveiligheid en criminaliteit groepjes ellendelingen, vaak jongeren.” Als er minder kansarmen of allochtonen wonen, zijn de echte oorzaken dus niet weggenomen.
Verloedering ontstaat verder doordat de omgeving en de huizen slecht worden onderhouden. Gemeenten en de woningcorporaties zouden daarvoor meer hun best moeten doen. Simpelweg meer rijkere mensen in arme buurten garandeert volgens Van Kempen evenmin dat de buurt er beter uit gaat zien. „Bij de oplevering ziet de straat er mooi uit ja, maar het gaat om het onderhoud.”
Ook de nieuwe buurtbewoners er zeker niet voor zorgen dat de buurtvoorzieningen opleveren. „Zij gaan nog vaak naar de school en winkel in de oude buurt of naar een supermarkt elders.” Verder is weinig bekend over economische effecten.
Ook de bouw is een obstakel. De planning duurt jaren. „De laatste jaren werden vooral duurdere huizen gebouwd, maar door de recessie neemt juist de behoefte aan goedkope huizen snel toe.” Bouwen van dit soort huizen in rijke buurten, zoals de SP voorstaat, betekent dat daar eerst gesloopt moet worden. „Maar dat zijn kwalitatief goede woningen die daar niet voor in aanmerking komen.” Gevarieerd bouwen kan volgens de wetenschapper alleen in nieuwbouwwijken. „Maar goedkoop bouwen is vaak ook daar zelfs niet mogelijk.”