Het rapport van Movisie over huiselijk geweld in orthodox-protestantse kring houdt een spiegel voor, vindt drs. P. C. Hoek, maar schiet op een aantal punten ook tekort.
Zoals te verwachten bracht het verkennende onderzoek (”quickscan”) dat Movisie deze week publiceerde, journalistieke pennen in beweging. Dagblad De Pers kwam woensdag met een artikel waarin de meest saillante uitspraken uit het rapport geciteerd worden. Bij het artikel prijkt een foto van kerkgangers. De stereotypen over de gereformeerde gezindte zijn weer eens onderstreept.
Uiteraard is dat de opstellers van het rapport niet zonder meer aan te rekenen. In deze bijdrage wil ik er wel graag een aantal kanttekeningen bij plaatsen. Dat doe ik op het gevaar af daarmee de suggestie te wekken juist dat te doen wat volgens het rapport een deel van het probleem is, namelijk het te ontkennen.
Ik wil dan ook nadrukkelijk inzetten met de ervaring dat het lezen van dit rapport iets heeft van in de spiegel kijken. De cijfers over huiselijk geweld en seksueel misbruik zijn onthutsend. En dat zijn dan nog maar cijfers. Welk diep leed gaat er achter die kille cijfers schuil?! Het moet ons met compassie vervullen jegens hen die hier op welke wijze dan ook het slachtoffer van zijn.
Met de schrijvers ben ik van mening dat er op dit terrein nog veel te winnen valt. Hoe open communiceren wij in onze gezinnen? Is er sprake van veiligheid en geborgenheid? De opmerkingen over een autoritaire stijl van opvoeden, kun je meteen relativeren, en dat kan nodig zijn, maar laten we beginnen met kritisch naar onszelf te kijken. En verder: het geeft te denken dat voor slachtoffers de drempel naar de hulpverlening in de praktijk behoorlijk hoog blijkt te zijn. Om nog maar te zwijgen over het overige leed waarmee ze te maken krijgen als zij geïsoleerd raken van de gemeenschap. Bijvoorbeeld omdat de dader er een gerespecteerde positie inneemt.
Normativiteit
Ondanks dat het rapport de nodige stof tot nadenken biedt, wil ik ook een aantal vragen stellen. Om te beginnen het punt van de normativiteit. Het rapport gebruikt kwalificaties als „schadelijke, traditionele praktijken.” En een arts die om redenen van zijn geloofsovertuiging weigert te verwijzen naar een abortuskliniek is „belemmerend.” Hieraan liggen morele en ethische beslissingen ten grondslag. De vraag is wel hoe legitiem dat is in een verkennend, descriptief onderzoek, wat een quickscan wil zijn.
In de tweede plaats stelt het rapport expliciet dat het gaat om een „kwalitatief onderzoek.” Dit soort onderzoek is gericht op het verkrijgen van informatie over wat er leeft onder een bepaalde doelgroep en waarom. Een nadeel daarbij is dat de resultaten niet statistisch representatief zijn, maar een indicatie geven van wat er leeft onder de doelgroep. De vraag is of dat gerealiseerd is. Men heeft gesproken met hulpverleners, van wie een aantal bij een christelijke instelling werkt. Verder met vijf onderzoekers van wie niet duidelijk is hoe ze zich tot de doelgroep verhouden en met een reformatorische jongerenorganisatie. Kom je er zo achter wat er onder de doelgroep, namelijk orthodox-protestantse gezinnen, leeft? Anders gezegd: in hoeverre is het ”binnenperspectief” voldoende gehonoreerd?
Flinterdun
Hiermee verbonden is mijn vraag naar de uitvoering. Te beginnen met het literatuuronderzoek. Wat het rapport schrijft over geweld in orthodox-protestantse gezinnen is gebaseerd op een onderzoek naar huiselijk geweld op het Twentse platteland en een aantal journalistieke artikelen. Dit bewijs lijkt mij flinterdun. Vervolgens heeft men mensen geïnterviewd, bijvoorbeeld de hulpverleners, die een zeer specifieke relatie tot het thema hebben. Het gaat dan om relaties en informatie in een therapeutische context verkregen. Kun je daar algemene conclusies aan verbinden? Dat de opstellers zich daar zelf terdege rekenschap van hebben gegeven, blijkt uit veelvuldig voorkomende formuleringen als „respondenten denken” of „respondenten vrezen.” Verregaande opmerkingen over traditionele rolpatronen worden gebaseerd op de uitlatingen van één respondent. Deze methodiek wreekt zich. Zo worden er uitspraken gedaan over het handelen van ambtsdragers. Aan die ambtsdragers zelf is echter niets gevraagd.
Deze kritische kanttekeningen nemen de eerste opmerkingen in mijn bijdrage niet weg. Ook van de aanbevelingen kan ik er heel wat hartelijk onderschrijven. Laat er meer onderzoek komen naar huiselijk geweld in onze gezindte. Laat er meer samenwerking komen tussen christelijke en niet-identiteitsgebonden instellingen en tussen instellingen en kerkelijke gemeenten. Het is voorts goed om ambtsdragers en pastoraal werkers meer te doordringen van hun signaleringsfunctie. Het onderzoek had veel aan relevantie gewonnen als de doelgroep waar het betrekking op heeft er meer en anders bij betrokken was geweest. Deze scan was naar mijn smaak te quick.
De auteur is docent praktische theologie aan het Hersteld Hervormd Seminarie.