”Soup, soap and salvation”; soep, reiniging en redding. Dat was jarenlang het motto van het Leger des Heils. Tegenwoordig opereert de Nederlandse tak onder de leus ”Doen wat we geloven”. Het uitdelen van voedsel hoort daar nog steeds bij. Op pad met de soepbus in Amsterdam.
Woensdagavond acht uur. Als de bus van het Leger des Heils de Westerdoksdijk in de Amsterdamse Haarlemmerbuurt op rijdt, staat er een groep van ruim twintig dak- en thuislozen te wachten. Chauffeur Rick Woolderink begroet hen hartelijk.
Samen met vrijwilliger Natalie Smailou haalt hij de kratten met brood, belegd met kaas en vleeswaren, tevoorschijn. Iedereen krijgt een stapeltje boterhammen. De een zet meteen zijn tanden erin, een ander vraagt een zakje om ze voor een later moment te bewaren.
Achter in de bus nemen de andere vrijwilligers, Jochem Hes en Aukeline Tolman, plaats achter een ketel met 25 liter warm vocht. Vanavond staat er champignonsoep op het menu. Deze vindt gretig aftrek, evenals de koffie. Voor de liefhebbers is er ook een appel.
Braadworsten
In een halfuur tijd verstrekken de medewerkers aan ruim dertig personen voedsel. Vanuit een nabijgelegen restaurant kijken dinerende gasten toe hoe de dak- en thuislozen hun eenvoudige avondmaaltijd naar binnen werken. Ruwweg de helft is Nederlander, de rest heeft een buitenlandse achtergrond.
Robert is afkomstig uit Duitsland. In 2010 ging eerst zijn hond dood, daarna stierf zijn moeder. Toen de problemen zich bleven opstapelen, verbrandde hij zijn schepen achter zich en stak de grens over. Hij is nu veertien maanden in Nederland. Zonder werk, zonder inkomen.
’s Nachts slaapt Robert bij vrienden. Hij wil braadworsten gaan verkopen om de kost te verdienen. „Vinden de mensen lekker.” Of het plan gaat lukken, is onzeker. Als het niet slaagt, overweegt hij terug te keren naar zijn vaderland.
Een Turkse man lepelt een tweede kop soep naar binnen. Ondertussen vertelt hij dat hij sinds vier weken door Amsterdam zwerft. Hij heeft de nodige problemen gehad en een tijd in detentie gezeten. Toen hij op vrije voeten kwam, bleek zijn vrouw een andere man te hebben. Sindsdien is hij dakloos. Omdat hij geen economische binding met Amsterdam heeft, mag hij niet in de plaatselijke opvanghuizen slapen.
Als Woolderink na een halfuur de motor van de bus start, verdwijnt een Nederlandse vrouw die nauwelijks aanspreekbaar is in het donker. De chauffeur kent haar niet. „Ze is erg in de war. Ik denk wel dat ze ergens onderdak heeft, want ze zag er niet koud uit.”
Sociaal pension
Woolderink (49) is sinds vier jaar relatiemanager bij het Leger des Heils. Hij bezoekt „bedrijven en vermogende particulieren” om steun te werven voor projecten. Daarnaast rijdt hij een of twee keer per maand op de soepbus, die elke maandag, woensdag en vrijdag door Amsterdam trekt. Zijn werk is deze avond om kwart over zeven begonnen. Rond die tijd haalt hij bij Rosaburgh, een vestiging van het Leger in Amsterdam-Noord, de bus op.
Op de stoep van het voormalige klooster vertelt Woolderink in de vroege avond dat dit een van de 47 opvangafdelingen van het Leger des Heils in Amsterdam is. Op de eerste etage is een sociaal pension voor 28 oudere vrouwen gehuisvest. Beneden vinden negen licht verstandelijk beperkte (tiener)moeders met hun kinderen onderdak.
„Al deze vrouwen zijn hier om diverse redenen verzeild geraakt, maar nooit omdat het goed met hen ging”, zegt Woolderink. „De bewoners van het pension hebben een kleurrijk leven achter zich, waarin veelal dakloosheid, prostitutie of verslaving een rol speelde.”
Twee vrouwen drukken op de bel naast de zware houten voordeur. „Zo dames, een ommetje gemaakt?” vraagt Woolderink joviaal. Een van hen ontwijkt zijn blik, de ander reageert: „We zijn even langs de dealer geweest.” Met een lach: „Je moet toch eerlijk zijn?”
Enorme groei
Tegen halfacht start Woolderink de motor van de bus om naar De Haven, een nachtopvang van het Leger in de buurt van Amsterdam CS, te rijden. In zijn vroegere functie als adviseur bij een arbodienst maakte hij kennis met de hulpverleningsorganisatie, die in het laatste decennium een enorme groei doormaakte. „Tien jaar geleden werkten er 2800 mensen bij de welzijnsvoorzieningen, nu 6000.”
Woolderink merkt dat het Leger des Heils steeds meer als een volwaardige partner in de zorgketen wordt beschouwd. Er zit volgens hem echter ook een andere kant aan de groei van het werk. „Ik denk dat die er vooral mee te maken heeft dat het niet zo goed gaat met Nederland. Sociale verbanden vallen weg. Veel mensen hebben geen vangnet meer, raken sneller ontheemd.”
Woolderink maakte een bewuste keuze om zich voor groepen aan de onderkant van de samenleving te gaan inzetten. „Ik was 45 en vroeg me af wat ik verder met mijn leven wilde: zou ik me op een verdere carrière richten of iets gaan doen voor mensen die het minder hebben getroffen dan ik?”
De keuze viel op het laatste, hoewel dat een financieel offer vergde. „Toen ik aan deze baan begon, ging ik er in salaris tien jaar op achteruit, dus ik had thuis iets uit te leggen. Maar de voldoening die het geeft om mensen te helpen een betere basis te vinden, is voor mij onbetaalbaar.”
Christelijk praatje
Over de vraag of het christelijke karakter de organisatie een meerwaarde geeft, hoeft Woolderink geen seconde na te denken. „Absoluut! Ik ben katholiek, maar bezoek ook regelmatig diensten van het Leger des Heils. Het geloof is belangrijk voor mij. Ik vind het ook mooi dat we elke maandag een weekopening hebben met gebed, zang en een christelijk praatje.”
De oude slogan ”Soup, soap and salvation” heeft volgens Woolderink niet aan waarde ingeboet. „Die is bedacht door William Booth, de oprichter van het Leger des Heils. Een lege maag heeft geen oren, zei hij. Als we de noden van de mensen niet lenigen, zullen ze niet naar onze boodschap luisteren. Dat geldt nog steeds.”
Het nieuwe motto ”Doen wat we geloven” spreekt de relatiemanager aan. „Wij bieden op een praktische manier hulp aan hen die geen helper hebben, zoals Jezus dat ook deed. Op die manier laten we mensen zien wat wij vanuit ons geloof willen betekenen voor hen die het minder hebben getroffen. Als er vragen worden gesteld, gaan we graag in gesprek over wat het christelijk geloof voor ons betekent.”
Schaakspel
Even na halfacht parkeert Woolderink de bus bij De Haven, waar vijftig daklozen kunnen overnachten. Drie vrijwilligers wachten hem op om te assisteren bij het uitdelen van soep en brood. Ze werken bij Google in Amsterdam. Het bedrijf hield onlangs een personeelsactie die 2500 euro opbracht voor de soepbus. Aansluitend maken twaalf medewerkers elk een avond kennis met het werk.
In De Haven volgen twaalf bezoekers een voetbalwedstrijd op tv. In een andere ruimte staat een groepje te roken. Een man pakt een schaakspel uit de kast en zoekt een medespeler. In de keuken staan de etenswaren voor de bus klaar. „De soep is goed gevuld en met liefde klaargemaakt”, zegt de kok.
De grote ketel verdwijnt in de bus. Voor de koffie hanteert het Leger een vast recept: met melk en veel suiker. „Dat geeft extra energie en wapent tegen de kou”, verklaart Woolderink. De thermometer geeft 5 graden aan.
Kampvuur
Op twee van de vier stopplekken komt vanavond niemand opdagen. Vlak bij een van deze locaties bivakkeerde in het verleden een groep van dertien Nederlandse daklozen, die beschutting zocht onder de snelweg A10. „Ik trof ze regelmatig aan met een kampvuur, bier en een aantal oude matrassen. Af en toe gebruikten ze een blowtje.”
Nadat sommigen zwaardere middelen gingen gebruiken en voor meer overlast zorgden, moesten ze hun plek verlaten. „Iets verderop hebben ze nog driekwart jaar in tenten gewoond. Ook daar maakten ze er een bende van. Uiteindelijk belandde een van hen in detentie. De rest is elders opgevangen.”
Het grootste deel van de groep verblijft nu in Domuswoningen van het Leger des Heils. Die zijn erop gericht verslaafde veelplegers onder begeleiding weer te laten aarden in een huis. Dat is vaak een lange weg, zegt Woolderink. „Het kost vier tot zes weken om te wennen aan het leven op straat, maar één tot twee jaar om na een periode van dakloosheid weer vertrouwd te raken met een normaal leven.”
Het werk met de soepbus is er mede op gericht daklozen in contact te brengen met de hulpverlening. In een aantal gevallen lukt dat. Woolderink noemt het voorbeeld van Marijke, een universitair geschoolde vrouw die jaren in de tropen werkte. Terug in Nederland, werd ze uiteindelijk dakloos. Ze bivakkeerde eerst in een caravan, later in een tent op een vervuild industrieterrein. Nu verblijft ze in een pension van het Leger.
Het verhaal van Marijke illustreert volgens Woolderink dat dakloosheid iedereen kan overkomen. Zo trof hij ook ooit een concertpianist en een voormalige hoge ambtenaar aan die op straat waren beland. Een relatief grote groep is echter „geboren aan de onderkant van de samenleving en daar nooit bovenuit gekomen.”
Vuilniszak
Tegen tien uur is het tijd voor de laatste stop op het Kadijksplein in het centrum van de stad. Als de bus arriveert, lopen er zo’n tachtig dak- en thuislozen rond, sommigen met opvallende wollen mutsen. Nogal wat mensen sjouwen in een vuilniszak of Albert Heijntas hun bagage mee. Woolderink schat in dat driekwart tot de buitenslapers behoort.
Een deel van hen heeft net een bord nasi gekregen van stichting Zout, een christelijke organisatie uit Katwijk die eens in de drie weken maaltijden verstrekt in Amsterdam. Toch melden zich ook nog ruim zestig personen bij het busje van het Leger des Heils voor soep, brood en koffie.
Een Iraaks echtpaar neemt vriendelijke lachend een flinke voorraad brood in ontvangst, maar wil weinig kwijt over zijn situatie. Een geboren Duitser zegt nu officieel inwoner van Ierland te zijn. Nadat hij door Scandinavië heeft gezworven is hij in Nederland beland. Mogelijk keert hij binnenkort terug naar Ierland. De achtergrond van zijn omzwervingen blijft in nevelen gehuld.
Drie Roemenen –ze sjouwen tassen mee met een dekbed erin– doen zich tegoed aan koffie, soep en brood. Ze hebben geen werk en geen inkomen, maar omdat de situatie in hun thuisland slechter is dan hier, zijn ze vooralsnog niet van plan daarheen terug te keren.
„Kijk, mijn vrienden”, zegt een van hen als er een politieauto passeert. Hij haalt twee bekeuringen tevoorschijn, voor wildplassen en voor buiten slapen. „Soms maakt de politie ons ’s ochtends wakker en krijgen we een bon.” Hij heeft al eens zeven dagen in een cel doorgebracht vanwege achterstallige boetes die hij niet kon betalen. „Big problem.”
Om halfelf –het begint te miezeren– breekt de bus op. De meeste daklozen zijn vertrokken, op zoek naar een slaapplek. Op de terugweg in de bus blikken de drie vrijwilligers terug op een bijzondere ervaring. „Het is een interessante wereld waarmee ik normaal niet in contact zou komen”, zegt Natalie Smailou, die van Griekse afkomst is.
Met twee daklozen heeft ze geruime tijd gepraat. „Ik bewonder hun strijd om te overleven. Een van hen is vermoedelijk ongeveer even oud als ik. Hij zou tot mijn vriendenkring kunnen behoren.” Woolderink knikt. „Het raakt mij ook iedere keer weer als ik zie hoe dun de scheidslijn is tussen het leven van daklozen en mijn relatief veilige bestaan.”
Hulp aan de allerarmsten
Hulp bieden aan de allerarmsten en hen wijzen op het Evangelie van Jezus Christus. Met dat doel richtte William Booth in 1865 in Engeland een organisatie op die in 1878 de naam The Salvation Army kreeg. Met het begrip ”leger” onderstreepte hij de strijd die het voert tegen lichamelijke en geestelijke honger, armoede en andere maatschappelijke problemen.
In mei 1887 had in Amsterdam de eerste Nederlandse samenkomst van het Leger des Heils plaats. Het maatschappelijk werk ging in de winter van 1890 van start met de zorg voor dak- en thuislozen in de hoofdstad. De organisatie telt nu ruim 250 welzijnsvoorzieningen verspreid over het hele land. Daarin zijn meer dan 6000 professionals en 5500 vrijwilligers werkzaam.
Vanwege het 125-jarig bestaan in Nederland organiseert het Leger des Heils de komende maanden diverse activiteiten. Vandaag begint het jubileumjaar officieel met het uitdelen van soep op ruim dertig plaatsen in het land.