Buitenland

Strijd om de Libische olie

De oorlog om Libië is nog niet ten einde, of de volgende strijd is al begonnen: die om de olie. Volgens sceptici ging het van meet af aan om het zwarte goud, maar dat wil er niet bij iedereen in.

Mark Wallet
27 August 2011 18:38Gewijzigd op 14 November 2020 16:21
Een verlaten olieraffinaderij in Zaqiya, 40 kilometer ten westen van Tripoli. Foto AFP
Een verlaten olieraffinaderij in Zaqiya, 40 kilometer ten westen van Tripoli. Foto AFP

De Libische leider Muammar Gaddafi toonde zich donderdagavond nog strijdvaardig. „Voorwaarts, voorwaarts, voorwaarts”, slingerde hij strijdmoedig de ether in. Hij riep zijn getrouwen nogmaals op om de „ratten, kruisvaarders en ongelovigen” te „vernietigen.” „Ga de straat op”, maande hij.

Zijn retoriek kon zijn onmacht echter niet verhullen. Ondertussen regeert de Nationale Overgangsraad (NTC) al vanuit de hoofdstad Tripoli en reist Mahmud Jebril, een van de leiders van de raad, de wereld rond om steun te verwerven voor de wederopbouw van het land. Presidenten en premiers staan wereldwijd te dringen om Jebril de hand te schudden. Er zijn politieke belangen, maar zeker ook economische. Er valt olie te verdelen. In dat spel speelt Gaddafi al geen enkele rol meer.

De Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, Fanco Frattini, liet deze week weten dat technici van oliebedrijf Eni alweer naar Libië onderweg waren om de productie weer op te starten, iets wat Eni overigens zelf ontkende. Terwijl de rook nog boven steden als Tripoli en Sirte opstijgt, is het denken over wederopbouw al begonnen.

Het verbaasde niet dat de grote man achter de interventie in Libië, de Franse president Nicolas Sarkozy, Jebril als eerste mocht ontvangen. Beide mannen schudden elkaar woensdag de hand op het Elysée in Parijs. Een dag later was de Italiaanse president Silvio Berlusconi aan de beurt. Ook dat verbaasde niet. Italië heeft grote belangen in Libië: het land steunde in de afgelopen jaren voor meer dan 20 procent op olie-import uit het land.

Veel Europese landen hebben belangen in Libië. Frankrijk, Zwitserland, Ierland en Oostenrijk waren voor meer dan 15 procent afhankelijk van de Libische olieproductie, maar ook Spanje (Repsol YPF) en Groot-Brittannië (BP) zongen een aardig deuntje mee. Nederland betrok in 2010 31.000 vaten ruwe olie per dag vanuit het Noord-Afrikaanse land (Italië: 376.000, Frankrijk: 205.000).

Grote belangen

Het is voor sommige landen ondertussen zweten geblazen of zij nog op wat kruimeltjes van de Libische rijkdommen kunnen rekenen. De opstandelingen hebben duidelijk gemaakt dat ze bij de verdeling van contracten zich hun vrienden en vijanden tijdens de opstand tegen Gaddafi zullen herinneren. „We hebben geen problemen met westerse maatschappijen, zoals de Italiaanse, Franse en Britse”, liet woordvoerder Abdeljalil Mayuf van oliefirma Agoco tegenover persbureau Reuters weten. „Maar we hebben misschien wel politieke geschillen met Rusland, China en Brazilië.”

Rusland, China en Brazilië stelden zich alle drie terughoudend op in de Libische kwestie en waren tegen strenge sancties tegen het Gaddafiregime. Geen van de landen betrok vorig jaar veel olie uit het land, maar er leeft wel degelijk belangstelling voor het zwarte goud. Bovendien zijn er nog andere handelsbelangen. De wederzijdse handel met China was onder Gaddafi goed voor zo’n 5 miljard euro, terwijl Russische energiebedrijven als Gazprom een flinke vinger in de Libische energiemarkt hadden.

Libië behoorde voor de revolutie tot de twintig grootste olieproducenten ter wereld. Dagelijks haalde het bijna 2 miljoen vaten uit de grond. In de afgelopen maanden is dat geslonken tot een kleine 60.000 per dag, aldus cijfers van het International Energy Agency.

Ongemak

Sceptici van de NAVO-interventie in Libië lijken ondertussen koren op hun molen te krijgen. Niets humanitaire interventie, maar brandstof, geld, handel. Venezuela motiveerde zijn verzet tegen de NAVO-interventie bij monde van Olieminister Rafael Ramirez met de opmerking dat „we niet zomaar carte blanche kunnen geven aan de NAVO om willekeurig welk land omwille van de olie te bombarderen.” In opiniestukken, maar ook bij menig praatje over de heg, klonken soortgelijke verwijten. Waarom viel de NAVO Ivoorkust niet binnen, waar het al even onrustig was?

De Gentse hoogleraar internationale betrekkingen Rik Coolsaet gelooft niet in dergelijke redeneringen. „Als olie zo doorslaggevend is, dan kun je beter onderhandelen dan oorlog voeren”, stelde hij in een interview met het Vlaamse tijdschrift Mondiaal Nieuws. „Dat is een les die je uit Irak kunt trekken. Olie heeft in het geval van Libië geen enkele rol gespeeld als beweegreden om tot oorlog over te gaan.”

Hij vindt overigens wel dat de houding van de internationale gemeenschap „volkomen hypocriet” is in het licht van de penibele toestand waarin de burgers van Ivoorkust zich begin dit jaar bevonden. Nationale belangen en binnenlandse politieke beweegredenen in Frankrijk speelden in Libië onmiskenbaar een grote rol, aldus Coolsaet. Daarbij kwamen de humanitaire overwegingen.

Midden-Oostendeskundige prof. Juan Cole van de universiteit van Michigan gelooft evenmin in een strijd om olie. Op zijn blog betoogt hij dat in ieder geval de Verenigde Staten „zich zeer ongemakkelijk” voelden bij de interventie in Libië, maar zich er „schoppend en schreeuwend” toe hebben laten overhalen door Saudi-Arabië, Frankrijk en Groot-Brittannië. Hij wijst er bovendien op dat het westerse land met de grootste oliebelangen in Libië, Italië, zich zeer ongemakkelijk voelde bij de interventie.

Het argument dat de Amerikaanse olie-industrie af wilde van Gaddafi om zijn onberekenbare politiek verwijst Cole resoluut naar de prullenbak. Hij refereert aan onderzoek van het gerenommeerde persbureau Bloomberg uit juni dit jaar, waaruit juist blijkt dat Amerikaanse oliemaatschappijen in 2008 stevig lobbyden bij de Amerikaanse regering om Libië niet financieel aansprakelijk te stellen voor terrorisme uit het verleden. Gaddafi heeft zich verantwoordelijk verklaard voor de crash van een Amerikaans vliegtuig boven het Schotse Lockerbie in 1988, waarbij 270 doden vielen. In juli 2008 besloot het Amerikaanse Congres Gaddafi te ontzien.

Interessant is dat de Nederlandse Libiëkenner Gerbert van der Aa in zijn boek ”Khaddafi’s woestijn” wel wijst op de teleurstelling van buitenlandse oliemaatschappijen in Libië. Volgens hem stonden buitenlandse oliemaatschappijen aanvankelijk „te popelen” om in Libië olie te winnen, maar is het enthousiasme „wat” afgenomen. Naast teleurstellende resultaten in de zoektocht naar nieuwe olievelden, speelde de „onduidelijke Libische regelgeving” daarbij een rol.

In zijn boekje uit 2010 laat Van der Aa een zekere Bruce aan het woord, die voor Shell in Libië werkt. „Contracten komen vaak neer op gokken”, stelt deze Bruce. Volgens hem remt de onvoorspelbaarheid van Gaddafi buitenlandse investeringen. Bedrijven zijn bang geld in Libië te investeren uit angst dat ze hun bezittingen kwijtraken.

Wederopbouw

Het zal volgens experts minstens een jaar duren voordat de olieproductie weer op volle kracht is. Investeringsbank Goldman Sachs verwacht dat het land aan het einde van het jaar weer zo’n 585.000 vaten per dag kan produceren.

De Nationale Overgangsraad is echter optimistischer gestemd en liet donderdag weten dat Libië „over twee weken” weer olie kan exporteren. „De Nationale Olie Corporatie (NOC) verwacht dat we binnen twee tot drie weken 500.000 tot 600.000 vaten per dag kunnen exporteren”, aldus Ali Tarhuni, de functionaris die belast is met oliezaken, tegenover Reuters.

Ervaringen met andere landen in de regio maken echter voorzichtig. De olieproductie in Irak heeft acht jaar nodig gehad om na de val van Saddam Hussein weer op het oude niveau te komen.

Duidelijk is dat hervatting van de olieproductie van het grootste belang is voor Libië. Ongeveer 95 procent van alle export bestond de afgelopen jaren uit olie- en gasproducten. Doordat Libië een relatief kleine bevolking kent van 6 miljoen inwoners, is er voldoende potentie om een welvarend land te worden.

Gaddafi moet worden meegegeven dat hij de olieopbrensten ook gebruikte om scholen, ziekenhuizen en woningen te bouwen. Bovendien zorgde hij voor irrigatiekanalen. Dit nam echter niet weg dat ongeveer een derde van de Libische bevolking volgens officiële cijfers in armoede leefde.

Analisten wijzen er daarom op dat een rechtvaardige verdeling van de rijkdommen van het grootste belang is en dat vraagt om een stabiel bestuur. In een land zonder democratische traditie zal dat wellicht nog een lastige opgave worden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer