Goede liederen als geestelijke bagage
Beiden waren jaren bezig met het verzamelen en vervaardigen van liederen. De een vooral vanuit de kant van de tekst, de ander met name met het oog op de muziek. Ed Kooijmans: „Je kunt, ook in het lied, niet verder springen dan je Bijbelse polsstok lang is.” Sjaak Bezemer: „Ik ben niet zo bang dat jongeren slechter worden van opwekkingsliederen.”
Ze kennen elkaar en waarderen elkaars werk. Bezemer: „Ik heb jouw bundel, ”Uit Sions Zalen”, altijd bewonderd. Het is een mooie verzameling, die het gedachtegoed van de Nadere Reformatie dichter bij de jeugd heeft gebracht. Ik heb de liederen allemaal opgenomen met het schoolkoor van de Driestar.” Kooijmans: „In ‘jouw’ bundel, ”Uit aller mond”, staan veel mooie liederen. Ik vergelijk de bundel met het werk van ds. Hasper, vóór de Tweede Wereldoorlog, die liederen uit de schat van de kerk der eeuwen wilde verzamelen. Destijds is er het nodige te doen geweest over ”Uit aller mond”; er zouden tendensen van algemene verzoening in zitten. Maar ik deel die kritiek niet zo.”
De bundel ”Uit Sions Zalen” verscheen in 1991. Vanuit de lerarenvereniging KLS kwam de vraag om liederen te selecteren voor gebruik in het basisonderwijs. Kooijmans: „Uiteindelijk wilden we geen integrale bundel samenstellen waarin alle soorten van liederen stonden. We kozen ervoor een aanvulling te geven op bestaande bundels. We zijn toen naar de poëzie van de Nadere Reformatoren gaan kijken. Liederen van mannen als Groenewegen en Van Lodenstein worden vaak op de kansel geciteerd, maar weinigen weten dat ze als lied gezongen kunnen worden. Zo zijn we tot een bundel van 137 liederen gekomen. Voor een aantal teksten, bijvoorbeeld de verzen van ds. Ledeboer, heb ik zelf melodieën gemaakt.”
De Stichting Geestelijk Lied Gereformeerde Gezindte wilde in de jaren 80 een bundel liederen voor de jeugd maken. Bezemer: „We hadden geen enkele kerkelijke pretentie; voor liederen in de eredienst was er het Liedboek voor de kerken. Wij wilden een bundel maken waarin zowel het klassieke erfgoed als het moderne lied een plaats had. Daarom staat er veel 17e- en 18e-eeuws repertoire in, maar ook liederen van Johannes de Heer en uit de bundel ”Kun je nog zingen, zing dan mee”. Opwekkingsliederen vielen daarbuiten. Iemand als dr. H. van ’t Veld heeft veel oude teksten opnieuw vertaald en ook nieuwe liederen gemaakt. Ook collega Ton van Driel droeg bij aan nieuw repertoire, zelf heb ik enkele nieuwe melodieën geschreven.”
Waarnaar kijkt u als u liederen selecteert of maakt?
Bezemer: „Ik heb er altijd op gelet of een lied muzikaal verantwoord is en of het staat in de traditie van de kerk. Muzikaal verantwoord is voor mij dat de melodie goed zingbaar is, een goede vorm en een goed ritme heeft en goed in het gehoor ligt. Met de Psalmen voor Nu heb ik bijvoorbeeld helemaal niets. Die zijn moeilijk, ritmisch onlogisch, tekst en melodie botsen voortdurend. Dat komt door de aansluiting bij de popmuziek. Ik vind het te zot voor woorden dat je geestelijke teksten, psalmteksten, op zulke melodieën zet.”
Kooijmans: „Inderdaad. Dan lees je dat ze er een stevig rocknummer van gemaakt hebben. Onbestaanbaar! Uit de aarde aards, noem ik dat. Er moet een verschil zijn tussen het geestelijke en het wereldlijke lied. Een sfeerverschil. Zoals Calvijn zei dat de zang in de kerk ”poids et majesté” moet hebben: plechtig, majesteitelijk moet zijn. Niet dat elk geestelijk lied een plechtige melodie moet hebben. Het lied ”Hoog, omhoog, het hart naar boven” van Van Lodenstein heeft ook een wereldlijke melodie, een soort wandelmelodie. Maar dat is wat anders dan dat je er een schlager, een volksliedje van maakt.”
Veel reformatorische jongeren zingen opwekkingsliederen.
Bezemer: „Herkenbaar. Als wij met de Driestar een werkweek hadden, waren de koffers nog niet uitgepakt of de studenten zaten al te zingen. Opwekkingsliederen, bij de gitaar. Ik heb daar niet zo veel moeite mee. Ik ben niet zo bang dat ze daar slechter van worden. Ik vind de angst voor dit soort liedjes wel eens overtrokken. Als jongeren ouder worden en een zekere geestelijke rijpheid krijgen, gaan de psalmen vaak wel weer functioneren. Als je ervaart dat de bomen niet tot in de hemel groeien en het leven ook moeilijke kanten heeft, krijgen de psalmen weer hun waarde.”
Kooijmans: „Wiesje Hoekendijk, die ooit begon met het uitgeven van opwekkingsliederen, zei het zelf ook: Het zijn lekkere liedjes die je na twee keer zingen kent, eendagsvliegen. Dat duidt op een tekstuele schraalheid. Wat ik vaak mis in opwekkingsliedjes, is de klankbodem. De lofprijzing is niet los verkrijgbaar. Als de dichter van Psalm 116 zegt dat hij met vreugde in het huis des Heeren zal gaan, gaat daaraan vooraf dat hij gekneld lag in banden van de dood, dat hij riep en God hem verhoorde. Op die ervaring stoelt de vreugde. Als Asaf in Psalm 73 zingt dat hij gedurig bij de Heere zal zijn, heeft hij eerst geklaagd over de voorspoed van de goddelozen. Dat is de klankbodem van de lofprijzing. Ik vind het niet zo belangrijk of opwekkingsliederen schadelijk zijn of niet. Veel van die liedjes gaan tegen Gods Woord in, dat vind ik kwalijk.”
Bezemer: „Ik propageer die liedjes ook niet. Ik zeg alleen dat ik niet zo bang ben voor geestelijke schade als jongeren ze zingen. Wat voor schade heeft de bundel van Johannes de Heer veroorzaakt? Die liederen hebben vroeger alle kerkverbanden bereikt. Daar zaten ook liederen tussen met tendensen van algemene verzoening. Werd je daarmee volgegoten? Ik denk dat je als je ouder wordt tot andere gedachten komt.”
Kooijmans: „”Kom tot uw Heiland, toef langer niet” heeft de suggestie in zich dat de Heere Jezus voor de hele mensheid naar de aarde is gekomen. In Johannes 17 lees ik iets anders. Niet dat in elk lied de predestinatieleer naar voren moet komen, maar een tekst mag daar in ieder geval niet tegen ingaan.”
Bezemer: „Bijvoorbeeld in het evangelisatiewerk wil je toch jaloers maken? Dan mag je toch mensen uitnodigen om te komen tot de Heiland, Die voor jou alles is geworden? Het is heel eenvoudig om kritiek te leveren op teksten. In één lied kun je niet de hele leer stoppen.”
Kooijmans: „Dat jaloers maken is natuurlijk goed. Maar in je gunning mag je niet ruimer zijn dan de Bijbel toelaat. Je kunt, ook in het lied, niet verder springen dan je Bijbelse polsstok lang is. ”Grijp toch de kansen door God u gegeven” is gewoon arminiaans. In Handelingen 16 lees ik dat het de Heere is Die het hart van Lydia opent, zodat ze acht geeft op wat Paulus zegt.”
Vroeger zongen bevindelijk gereformeerden onbekommerd uit Johannes de Heer.
Kooijmans: „Bij ons thuis stonden het koraalboek van Worp en de bundel van Johannes de Heer samen op het harmonium. Dat was onze muzikale horizon. In de kerk hoorde je de leespreken van Van der Groe en Smijtegelt, maar op muzikaal gebied leefde je helemaal niet bij de oudvaders. Dat is achteraf gezien best opmerkelijk, ja.”
Bezemer: „Je hoorde de liederen op straat, als het Leger des Heils ze zong. Het zijn vaak eenvoudige liederen. Ze voorzagen in een behoefte.”
U bent een leven lang met het lied bezig geweest. Welke drie behoren tot uw favorieten?
Kooijmans: „Ik kom uit bij twee liederen van Luther en één van Van Lodenstein. In ”Aus tiefer Not” van Luther is heel mooi het thema van zonde en genade uitgewerkt. In het lied ”Christ lag in Todesbanden” verbindt Luther op een prachtige manier het oudtestamentische Pascha met het nieuwtestamentische Paaslam. Dat is diepe poëzie. Voor de uitgave van Van Lodensteins ”Uyt-spanningen” ben ik helemaal door diens poëzie gekropen. Een lied als ”Hemels Oge! wilt gij dogen/ dat ik u kom spreken aan?” vind ik heel mooi.”
Bezemer: „Als man van de muziek kies ik voor een lied van Luther en twee liederen met een melodie van Philipp Nicolai. Luthers lied ”Nu bidden wij de Heilige Geest” en de liederen ”Wie schön leuchtet der Morgenstern” en ”Wachet auf, ruft uns die Stimme” van Nicolai. In het Liedboek voor de kerken staan goede vertalingen.”
U noemt beiden oudere, klassieke liederen. Gaapt hier niet een kloof met de jongere generatie?
Bezemer: „Dit zijn de liederen waarmee wij opgevoed zijn en die daarom geliefd zijn geworden. De jongeren van nu hebben inderdaad een andere ervaringswereld. Dat is niet anders.”
Kooijmans: „Wij zijn natuurlijk wel allebei mensen die helemaal in de wereld van de muziek en het lied zijn gedoken. Maar het wil niet zeggen dat ik 20e-eeuwse liederen niet mooi kan vinden. Ik heb eens bij het afscheid van vwo-leerlingen het lied ”Jezus, wand’lend langs de wegen” in z’n geheel voorgedragen. Een gedicht van Muus Jacobse, waarin heel mooi wordt verwoord hoe van de tien melaatsen er slechts één, een vreemde, terugkwam om Jezus te danken. Het is een van de Bijbelliederen in het Liedboek voor de kerken. Die Bijbelliederen hebben mijn hart. Daar zouden we als gezindte veel meer mee kunnen doen.”
Hoe maak je jongeren vertrouwd met goede liederen?
Kooijmans: „Je moet hun blijven voorhouden dat ook het zingen voor Gods aangezicht gebeurt. Dat is iets anders dan een sfeertje beleven en je lekker voelen bij bepaalde liedjes. Die neiging om de eigen beleving centraal te stellen, zit er diep in. Maar je moet wijzen op de gevaren ervan. Met Psalm 116 zingen we ”God heb ik lief, want die getrouwe Heer’”. Dat is iets heel anders dan het opwekkingslied ”Mijn Jezus, ik houd van U”. Daarin staat niet God centraal, maar mijn gevoel. Zo’n lied is het momentane en emotionele ten top.”
Bezemer: „”Ik houd van U”, dan gaat het om míj. Maar als je mag weten dat Jezus jóú liefheeft, daar smelt je van.”
Kooijmans: „Ook jongeren kunnen de ervaring hebben dat ze als door een modderstroom worden meegesleurd. In de bede ”Leid mij op een rotssteen die mij te hoog zou zijn” uit Psalm 61 moet ieder zich dan toch kunnen herkennen?”
Bezemer: „Ik vraag het me af. De jeugd is zo anders. Je ontkomt niet aan de tijdgeest.”
Kooijmans: „Op een van onze studiedagen heb ik het lied ”Komt en laat ons vrolijk zingen” van Sluyter afgedrukt in het programma. De jongeren vonden het een mooi lied. Met het schoolkoor zing ik de Duitse Psalm 138, ”Aus meines Herzens Grunde”, naast meer eigentijdse liederen van John Rutter. Dat is prachtige muziek en gelukkig zijn er heel wat jongeren die daarvan genieten.”
Bezemer: „Het gaat erom dat je als opvoeders de jeugd de goede geestelijke bagage meegeeft. En daar horen de muziek en het lied helemaal bij. Steek er als leerkracht tijd in om kinderen in aanraking te brengen met goede liederen!”
Kooijmans: „Dat is me uit het hart gegrepen, die geestelijke bagage. Goede liederen die je in je jeugd leert, gaan je hele leven mee, kunnen je ineens te binnenschieten en iets voor je betekenen.”
Bezemer: „Als je kinderen laat kiezen tussen een appel en een snoepje, zullen ze altijd het snoepje nemen. Toch wil je als ouder dat ze ook appels eten. Bij opvoeding is niet het criterium of het er makkelijk ingaat en lekker is. Ik heb mijn kinderen ook gevoed met groenten die ze aanvankelijk niet lustten.”
Naam: Sjaak Bezemer
Leeftijd: 72
Functie: voormalig muziekdocent aan hogeschool de Driestar in Gouda
Kerkgenootschap: hervormde gemeente binnen de Protestantse Kerk in Nederland in Sluipwijk.
Ervaring met liederen: bestuurslid Stichting Geestelijk Lied Gereformeerde Gezindte, die de bundels ”Uit aller mond” en ”Ook uit de mond der kinderen” uitgaf; schreef melodieën voor nieuwe (kinder)liederen
Naam: Ed Kooijmans
Leeftijd: 60
Functie: voorheen docent Nederlands, nu coördinator vwo op het Van Lodenstein College in Amersfoort
Kerkgenootschap: gereformeerde gemeente in Nederland in Barneveld
Ervaring met liederen: eindredacteur bundel ”Uit Sions Zalen”; betrokken bij de uitgave van de ”Uyt-spanningen” van Van Lodenstein; schrijft teksten voor oratoria en cantates van Leander van der Steen
Dit is het derde deel in een serie over jongeren en het geestelijk lied. Zaterdag deel 4.