Karachi, lappendeken van culturen en bolwerk van de radicale islam
Wie denkt dat na het ombrengen van de grote vis Bin Laden de terroristische vijver wel leeg is, heeft het mis. Kijk naar Pakistan, waar politiek en terreur, maar ook etnisch ressentiment en islamitisch radicalisme in elkaar overgaan en elkaar voeden. Nergens zijn de dodelijke kruitdampen van deze chemie zó zichtbaar als in Karachi, de 18 miljoen zielen tellende havenstad in het zuiden van het land.
Dat die ene grote Bin Laden in Pakistan vele honderden lookalikes heeft die er ook nog eens hetzelfde moordlustige gedachtegoed op nahouden, werd gisteren duidelijk door de bloedige aanslag in het noordwesten van het land. Enkele jaren geleden, om precies te zijn in 2002, ontdekte de Amerikaanse journalist Daniel Pearl hetzelfde in Karachi, in het uiterste zuiden van Pakistan. Pearls nieuwsgierigheid naar de drijfveren van het islamitisch terrorisme bracht hem bij diverse jihadgroepjes in deze stad, maar die lieten hem vervolgens regelrecht in de fuik van al-Qaida lopen. Tijdens een afspraak voor een interview werd Pearl ontvoerd en uiteindelijk onthoofd. Als oud vuil werd zijn lichaam gedumpt in een van de wijken van de stad. De afschuwelijke moord typeert het klimaat in deze stad.
Met zijn 18 miljoen inwoners is Karachi de grootste stad van Pakistan en een van de grootste in de islamitische wereld. De stad is vooral een broedplaats van islamitische terrorisme. Als Bin Laden érgens veilig zou zijn geweest, dan daar. Maar juist omdát iedereen hem daar verwachtte, koos hij wellicht voor Abbottabad, hoog in het noorden. Saillant detail is overigens dat Karachi als havenstad ook voor de NAVO van groot belang is als aanvoerhaven van materieel voor de troepen in Afghanistan.
Te midden van de krioelende mensenmassa genieten de taliban, maar ook al-Qaidastrijders in Karachi een veilig onderkomen. Ze laten er hun kinderen naar school gaan, ondergaan er medische verzorging, plannen er aanslagen en rekruteren er jihadstrijders.
In religieus opzicht is de stad een prima voedingsbodem voor islamitisch terrorisme. Karachi is immers het centrum van de Deobandi, een islamitische stroming waaruit de taliban zijn voortgekomen en die ook andere islamitische jihadgroepen heeft voortgebracht.
Banuri Town geldt als hét Deobandibolwerk van waaruit aanhangers hun leer via de moderne media over heel Pakistan en zelfs over de rest van de wereld verspreiden. Vragenuurtjes voor cursisten gaan via een skypeverbinding.
Islamisering
De voortgaande islamisering van de stad helpt de terroristen van de taliban en van al-Qaida uiteraard ook. Zo neemt het aantal Koranscholen er ieder jaar toe (sommige waarnemers spreken van een jaarlijkse groei van 15 procent), en seculiere scholen zien zich gedwongen wereldse vakken te combineren met islamonderricht. „Zelfs in biologieboeken gaan de eerste hoofdstukken vandaag de dag over de islam”, aldus een lokale journalist. Het straatbeeld vertoont er een groeiend aantal baarddragende mannen en ook steeds meer vrouwen hullen zich in een boerka of nikab. Het klinkt paradoxaal, maar voor veel vrouwen in Karachi is deze kledij de enige manier om nog als geëmancipeerde vrouw door het leven te gaan. Of zoals een jonge, hoogopgeleide vrouw het zei: het dragen van een hoofddoek is nog de enige manier om jezelf te blijven. „Nu word ik tenminste niet beoordeeld op mijn uiterlijk voorkomen, maar op wie ik ben en wat ik kan.”
In Karachi zijn de lijntjes tussen islam en terreur buitengewoon kort. Neem een van de jihadgroepen in deze stad, de Mujahideen Islam. Die belichaamt bij uitstek de geglobaliseerde jihad, waarin jihadi’s wereldwijd samenwerken ten dienste van de stichting van „een mondiaal kalifaat.” De strijd in Afghanistan blijft weliswaar hoofddoel, maar er is ook warme sympathie voor al-Qaida, voor de Palestijnen, voor moslimradicalen in Somalië en voor die in Jemen. Bakken geld die in deze handelsstad worden verdiend, verdwijnen in de zakken van jihadstrijders wereldwijd.
En de strijders zelf? Die worden gekweekt op de Koranscholen, waar duizenden studenten enkel de extremistische variant van de islam krijgen voorgeschoteld en waar hun haat tegen alles wat Amerikaans en westers is wordt bijgebracht.
Zelfmoordenaar te koop voor 220 euro
Niet enkel vanwege de radicale islam is Karachi een prima broedplaats voor terrorisme. Nog meer is dat dankzij de cultuur van wetteloosheid en geweld. Om daarvan een voorbeeld te geven: vorig jaar zijn in Karachi meer dan duizend mensen door aanslagen om het leven gekomen.
Het geweld in de stad heeft nadrukkelijk een etnische kant. Van de bevolking is 50 procent Mohajir, dat zijn Urdusprekende migranten uit India; 30 procent is Pashtun, en verder zijn er Sindhi’s, Balutschi’s, Afghanen, Bengalen en tal van andere etnische groepen.
Vooral de eerste twee, de Mohajirs en de Pashtuns, staan elkaar naar het leven. De partij van de Mohajirs, de Muttahida Quami Movement (MQM), ligt constant overhoop met de Awami National Party (ANP) van de Pashtuns, en hoe! „In Karachi bedrijft men vooral politiek met behulp van geladen kalasjnikovs”, schreef Susanne Koelbi vorig jaar in het Duitse weekblad Der Spiegel. Nauwe relaties tussen politiek en terreur en (het laten uitvoeren van) moorden, ontvoeringen, drugs- en wapenhandel, ze zijn een wezenlijk bestanddeel van de politiek. Een zelfmoordenaar is er te koop voor 220 euro, weet ieder politicus.
Huurmoordenaars
Alle politieke partijen, inclusief de als beschaafd bekendstaande Pakistan Peoples Party (PPP) van wijlen Benazir Bhutto, hebben hun huurmoordenaars en knokploegen klaarstaan om rivalen uit te schakelen, of om stadswijken, of zelfs een enkele straat of gebouw, op de ander te veroveren of juist tegen de ander te verdedigen.
Asif Square, in Sohrab Goth, een wijk in het noordwesten van de stad, geldt als een van de gevaarlijkste delen van de stad. Hier regeren de Pashtuns, en dus zijn ook de taliban (die nauw met deze etnische groep zijn verbonden) er rijkelijk vertegenwoordigd. Politieagenten durven er niet openlijk patrouille te lopen, maar gaan de wijk alleen in als hun een met machinewapens uitgeruste pansterwagen ter beschikking staat.
„Al die verschillende eettentjes laten zien hoe rijk wij zijn”
Bestaat de stad Karachi alleen maar uit boeven en radicaalislamitische heethoofden? Zeker niet! De havenstad heeft zelfs de reputatie ooit een van de meest mondaine en kosmopolitische steden van Pakistan te zijn geweest.
En nog altijd kent de stad een meer op het Westen gerichte groep burgers. Een van hen is de schrijfster en journaliste Rumana Husain. Vorig jaar publiceerde ze ”Karachiwala”, een lijvig boekwerk dat het midden houdt tussen een platenboek en een antropologische studie.
Husain beschrijft daarin de levens van zo’n tachtig families die elk een etnische of religieuze bevolkingsgroep vertegenwoordigen.
Karachi veranderde na het ontstaan van Pakistan, in 1947, van een kleine handels- en visserijstad in een metropool vol immigranten – uit India, maar ook ook uit tal van andere delen van Pakistan. Wat ontstond was een enorme lappendeken van etnische en religieuze bevolkingsgroepen. Vandaag de dag worden er in Karachi tussen de 20 en de 25 talen gesproken, waaronder Tamil, Memoni, Urdu, Kutchi Brahui, Baluchi, Makrani, Marwari, Sindhi, Punjabi, Seraiki, Hyderabadi, Engels (dat ook), Konkani, Bumrimi/Bengali, Gujarati, Perzich, Chinees, Banarsi, Bihari, Hidnko, Vagdi en Pushto.
Geen joden meer
In haar boek, dat je gerust een standaardwerk voor cultureel Karachi mag noemen, laat Husain onder anderen mensen aan het woord wier familie ooit vertrok uit Baluchistan, Hyderabad, Noordwest-Pakistan, Iran, Zuid-India, Gujarat, Nepal, Goa, Afghanistan, Bihar, Punjab, Bangladesh en Afrika. Het zijn vooral de etnische en culturele verschillen die de stad zo exotisch maken, niet zozeer de variatie aan godsdiensten, benadrukt Husain. Zo is Karachi voor 96 procent moslim (soennitisch), ruim 2 procent is er hindoe, 1,7 procent is christen en de overige 0,35 procent zijn ahmadi’s. bahai’s, sikhs en aanhangers van het zoroastrisme (parsi’s).
In haar boek komen enkele christelijke gezinnen aan het woord; geen joden, want die zijn er niet meer. Door het ontstaan van de staat Israël, schrijft ze in een apart hoofdstuk over joden in Karachi, werd het de joodse families in de stad steeds moeilijker gemaakt. Zo werd hun synagoge verwoest, en sommigen werden gemolesteerd. De meeste van de 2500 joden in Karachi vertrokken naar Israël.
Intolerantie dreigt opnieuw de kop op te steken, ervaart Husain. „Je kunt niet zeggen dat alle moslims in de stad hetzelfde zijn, want ze spreken verschillende talen en hebben diverse culturen en gewoonten.” Wat ze met haar boek beoogt is dan ook dit: mensen bewust maken van de rijke verscheidenheid in hun stad, om zo de opmars van een in haar ogen gekunstelde islamitische monocultuur te dwarsbomen. Van dat laatste is volgens haar zeker sprake.
„Hier wreekt zich de invloed van de madrassa’s, de koranscholen, waar kinderen uit arme gezinnen naartoe worden gestuurd en waar ze vervolgens de „islamitische cultuur” wordt voorgehouden waar ze zich aan moeten houden.” Ook buiten die scholen reikt de macht van de islam. „Er hoeft maar iemand te roepen dat iets „onislamitisch” is –kleding of een culturele activiteit– en mensen durven er niet meer mee door te gaan.”
Verder heeft de doelbewuste islamisering van de samenleving onder generaal Zia ul Haq, in de tweede helft van de jaren 70 van de vorige eeuw, veel kwaad gedaan, zegt Husain.
Jongeren
Het gevolg is dat vooral jongeren niet meer weten hoe gevarieerd hun stad altijd was. „Die staan verbaasd te knipperen met hun ogen als ik hen vertel hoe ruimdenkend en gevarieerd het er hier vroeger –tot in de jaren 70 van de vorige eeuw– aan toe ging.”
Husain heeft in haar boek veel ouderen bezocht – de ”partition generation”, noemt ze hen: dgenenen die de onafhankelijkheid van Pakistan (door als islamitisch land zich af te scheiden van India) nog hebben meegemaakt. Ze wilde van hen horen hoe de cultuur die ze als immigrant meebrachten er in zuivere vorm uitzag. Daarbij had ze vooral interesse in rituelen rond geboorte, huwelijk en dood, maar ook in eetgewoonten en recepten. Ook die worden in haar boek (kleurrijk) beschreven. En dat is met opzet gedaan. „Als je vandaag de dag al die eettentjes ziet in de straten van Karachi, het ene met nog exotischere menu’s dan het andere, dan besef je hoe rijk wij zijn met al die verschillende culturen en tradities.”