Binnenland

Reformatorisch Dagblad jubileert: Hoed af voor een veertigjarige

Het Reformatorisch Dagblad, uitgave van Erdee Media Groep, bestaat 40 jaar. De eerste krant verscheen op 1 april 1971. Nu, 40 jaar later, een beschouwing van prof. dr. A. Baars: „Hoed af voor een veertigjarige”.

Prof. dr. A. Baars
1 April 2011 08:42Gewijzigd op 14 November 2020 14:20
Illustratie RD
Illustratie RD

Een kerkelijke gemeente herdenkt haar veertigjarig bestaan. Een van de oud-predikanten is uitgenodigd om de herdenkingsdienst te leiden. Hij begint zijn preek zo: „Gemeente, zullen we vandaag jubileren of doleren?”

Misschien is een dergelijke openingszin bij zo’n gelegenheid wel al te zwaar aangezet. In elk geval klinkt hij nogal zwart-wit, alsof er alleen maar te jubelen of alleen maar te treuren zou zijn! Toch ligt er een diepe kern van waarheid in deze woorden. Herdenken van een veertigjarig jubileum heeft altijd iets dubbels. We kijken immers op zo’n moment nadrukkelijk terug. Hierbij mogen we dankbaar de lof aan God brengen voor alles wat Hij deze jaren gaf (jubileren). Maar we herinneren ons ook de moeilijke dingen, de pijnpunten en de zonden van deze periode (doleren).

Reformatorische identiteit

Het Reformatorisch Dagblad herdenkt vandaag zijn veertigjarig bestaan. Dat is zeker een reden om terug te zien. Wat beweegt de initiatiefnemers in 1971? Die vraag laat zich niet goed beantwoorden als niet helder is wat er met ”reformatorisch” wordt bedoeld. Dat woord zit in het begin van de jaren zeventig als het ware in de lucht. Het is immers de tijd waarin het reformatorisch onderwijs goed van de grond komt.

Het is ook de tijd waarin er gediscussieerd wordt over de betekenis van de ”reformatorische beginselen” op maatschappelijk en ethisch gebied. Hieruit ontstaan verschillende organisaties, waarvan sommige de aanduiding ”reformatorisch” uitdrukkelijk in hun naam opnemen, andere niet.

Om duidelijk te maken wat men onder dit woord verstaat, is het van belang het af te grenzen tegen verwante begrippen, zoals ”evangelisch” aan de ene kant en ”gereformeerd” aan de andere kant. Er zijn verschillende dwarsverbindingen tussen ”evangelisch” en ”reformatorisch”, zeker als we beide aanduidingen in historisch perspectief zouden plaatsen. Reformatorische christenen hebben in het begin van de jaren zeventig dan ook veel waardering voor de Bijbelgetrouwheid van velen die zich tot de evangelische beweging rekenen.

Toch is er ook sprake van spanningsvelden tussen beide stromingen. In de eerste plaats denken we aan de kwestie van de gereformeerde belijdenis. De meesten die tot de evangelische groepering behoren, zien de noodzaak van belijdenisgeschriften niet in omdat zij zich baseren op de Bijbel alleen. Bovendien zijn er vaak ingrijpende verschillen wanneer het gaat om het karakter van het geestelijk leven en om een christelijke levensstijl.

”Reformatorisch” en ”gereformeerd” lijken dichter bij elkaar te liggen. Beide uitdrukkingen geven namelijk aan dat men hier trouw wil zijn aan de Heilige Schrift zoals die is samengevat en beleden wordt in de gereformeerde belijdenis. Toch kiezen de oprichters van deze krant bewust niet voor de aanduiding ”gereformeerd”. Dat zal alles te maken hebben met het feit dat ”gereformeerd” toch een breed en volgens sommigen ook een vaag begrip geworden is. Hierbij denkt men dan vooral aan de Gereformeerde Kerken in Nederland, waarin in de jaren zestig en zeventig veel in beweging is.

Er leven binnen de rechterflank van de gereformeerde gezindte klemmende vragen, zoals: „Zijn het gezag van de Schrift en de belijdenis binnen de Gereformeerde Kerken nog wel veilig?” Bovendien bestaat er al langer moeite met de visie op de gemeente, het geestelijk leven en de levensstijl zoals die veelal binnen deze kerken wordt gepraktiseerd.

Zo krijgt het woord ”reformatorisch” in deze tijd een eigen invulling. Allereerst willen zij die tot deze stroming behoren hiermee aanduiden dat zij van harte willen staan in de traditie van de Reformatie, zoals die gestalte heeft gekregen in de Drie Formulieren van Enigheid: de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels.

Bovendien weten zij zich schatplichtig aan de Nadere Reformatie, zoals die zich vanaf de 17e eeuw in Nederland heeft ontwikkeld. Zij zijn ervan overtuigd dat de beginselen van Reformatie en Nadere Reformatie niet alleen iets zeggen over de leerstellige positie die zij innemen. Zij stempelen ook de wijze waarop het geloof beleefd wordt, de levenswandel en de manier waarop een christen staat in deze samenleving.

Nu is deze specifieke invulling van het begrip ”reformatorisch” wel bekritiseerd. Zij zou ten onrechte de indruk wekken dat mensen die zich tot ”de reformatorische gezindte” rekenen vooral teruggrijpen op reformatoren zoals Luther en Calvijn. Maar deze gezindte heeft minstens zo veel ontleend aan de Nadere Reformatie!

Puur historisch gedacht, is dat natuurlijk juist. Toch ben ik van dit bezwaar nooit zo erg onder de indruk geweest. In de eerste plaats bestaat er geen radicale breuk tussen de 16e-eeuwse Reformatie en de Nadere Reformatie. Laatstgenoemde beweging zet de eerste in veel opzichten voort en spitst die toe. Bovendien doorlopen woorden nu eenmaal een geschiedenis, waardoor ze na verloop van tijd nieuwe accenten krijgen.

Zo krijgt het woord ”reformatorisch” in de ”reformatorische wijsbegeerte” die aan het begin van de vorige eeuw ontstaat, ook een andere kleur dan in de 16e eeuw. Dat is niet erg, als we maar nauwkeurig en eerlijk zeggen wat we bedoelen.

Tijdgeest

Deze reformatorische beginselen willen de initiatiefnemers in 1971 door middel van de krant verspreiden. Bovendien is het hun bedoeling ”een dam op te werpen tegen de tijdgeest”, om zo de eigen gezindte hiervoor te beschermen. Wanneer we na veertig jaar terugblikken, dringt zich natuurlijk onmiddellijk de vraag op: wat is van deze hoge idealen terechtgekomen?

Nu vlei ik me niet met de gedachte dat ik op deze vragen een uitputtend en voor ieder overtuigend antwoord kan geven. Dat is ook niet de bedoeling. Het gaat me alleen maar om enkele overwegingen, die uiteraard een wat persoonlijk karakter dragen. Hopelijk roepen zij echter wél bij anderen herkenning op. Ik begin met het laatstgenoemde ideaal: Het Reformatorisch Dagblad wil een dam opwerpen tegen de tijdgeest.

Hierbij gaat het uiteraard met name om de tijdgeest voor zover die afwijkt van en een bedreiging vormt voor de reformatorische gezindte. Als we daartegen een dam willen opwerpen, moeten we de gevaren allereerst ontmaskeren en op een evenwichtige en heldere manier duiden. Daarvan heeft de krant zich de afgelopen veertig jaar naar mijn gedachte goed gekweten. In allerlei commentaren, achtergrondartikelen en meer bezinnende bijdragen worden analyses gegeven die een principieel geluid laten horen. Zij kunnen de lezers helpen om als christenen in deze tijd te staan en waar nodig ook in verzet tegen de tijd te gaan. Datzelfde gebeurt meestal ook in de gewone nieuwsvoorziening en in allerlei interviews.

Nu zal het best zo zijn dat een aantal lezers van mening is dat de echte gevaren van de tijdgeest niet radicaal genoeg worden ontmaskerd of dat er juist al te veel gehamerd wordt op dingen die gevaarlijk en verkeerd zijn.

Laat duidelijk zijn dat een krant allereerst nieuws moet brengen en dat op een goede, principiële manier moet doen. Hierbij kan een redacteur of medewerker niet altijd en overal commentaar leveren op dingen die kritiek oproepen. Bovendien leent zeker niet ieder interview zich ervoor om aan elk controversieel antwoord allerlei kritische beschouwingen vast te knopen. Maar een interviewer kan door goede, principiële wedervragen te stellen wel laten zien waar de schoen wringt.

Niettemin zal in het journalistieke werk een kritische doorlichting van zaken voorzichtig en terughoudend moeten gebeuren, altijd evenwichtig en eerlijk moeten zijn. Dat mag men zeker van een reformatorische krant verwachten. Wie –mogelijk uit een hang naar sensatie– zomaar wat roept of heel snel etiketten op mensen plakt, loopt onmiddellijk gevaar te zondigen tegen het negende gebod.

Verdeeldheid

We moeten ook kijken naar het land dat achter de dam ligt. Hoe ziet dat eruit? Veel lezers uit het rivierengebied weten dat achter een dijk soms kwelwater staat of zich een wiel heeft gevormd. Dat is water dat na een doorbraak of overstroming daar is blijven staan, ook wanneer de dijk allang weer verzwaard en versterkt is.

Doorgaans is dat gevaarlijk gebied, moerassig en lastig te dempen. Zulke plekken zijn er ook in reformatorisch Nederland. We kunnen denken aan dingen zoals verminderd normbesef en verwereldlijking. Anderzijds grijpen ook verstard wetticisme en kil traditionalisme om zich heen. En welke gemeente heeft niet te maken met oudere en jongere leden die zich volstrekt niet meer aangesproken weten door het Woord en de kerk vaarwel zeggen? Op al die dingen kan ik hier niet ingaan. Ik wil alleen iets zeggen over een van de verdrietigste en moeilijkste kwelgronden onder ons, namelijk de onderlinge verdeeldheid.

Uiteraard is die er ook al in 1971, maar door de jaren heen lijkt zij toe te nemen. Nogal wat oudgedienden of oudere werknemers van het Reformatorisch Dagblad zeggen dat het steeds moeilijker is om de vleugels van het lezersbestand bij elkaar te houden.

Nu zal dat alles te maken hebben met het leefklimaat aan het begin van deze 21e eeuw. De postmoderne cultuur wordt sterk gekenmerkt door individualisme en fragmentarisering. Er is een sterke drang om vooral voor zichzelf op te komen en een eigen weg te gaan. Als we contacten aangaan, zijn die nogal eens vluchtig en sterk wisselend van karakter. Deze dingen beïnvloeden ons en onze kinderen misschien wel dieper dan wij denken.

Toch is de onderlinge verdeeldheid in onze gezindte naar mijn gedachte in de kern vooral een geestelijk probleem. Verschillende keren heeft deze krant de uitslagen van enquêtes gepubliceerd over het wel en wee van de gereformeerde gezindte. In de commentaren daarop werd van verschillende kanten benadrukt dat de doorleefde vreze des Heeren onder ons minder sterk merkbaar is dan in vroeger tijd. Ik ben bang dat daarin een belangrijk waarheidselement schuilt. Waar de verborgen omgang met God een kwijnend leven gaat leiden, luisteren we minder naar elkaar, zoeken we elkaar minder en lijden we ook minder aan de verscheurdheid van het lichaam van Christus.

Bovendien krijgt in zo’n situatie de vorst der duisternis de ruimte om de verdeeldheid en de versnippering te vergroten. Zijn naam is immers ”duivel”, een woord dat afgeleid is van het Griekse ”diabolos”. Deze aanduiding hangt samen met een werkwoord dat zoiets betekent als ”uiteenwerpen”, ”twist zoeken”. Hij is niet alleen de ”mensenmoordenaar van den beginne”, maar ook de ”scheurmaker van den beginne”. En zijn devies is: ”Verdeel en heers!”

Het is van levensbelang dat we daarop bedacht zijn. Nog niet zo lang geleden is gezegd dat de scheuren in de gereformeerde gezindte dieper en dieper lijken te worden. God beware ons ervoor dat die tendens doorzet en dat de dammen die er nog zijn breken of ineenstorten. We hebben elkaar veel te hard nodig nu allerlei stormvloeden aanzwellen en ons dreigen te overspoelen. Wat mij persoonlijk betreft, hoop ik dat het Reformatorisch Dagblad een van de bindmiddelen blijft die ons bijeenhouden en scheuren weten te dichten.

Nu ik dat laatste van harte en uit overtuiging geschreven heb, blijft nog wel een vraag in mijn hoofd haken: „Draagt het Reformatorisch Dagblad zelf soms ook bij aan de toegenomen spanningen binnen de gereformeerde gezindte?” Ik denk dat dit wel gebeurt.

We kunnen bijvoorbeeld denken aan een conflictsituatie in een kerkelijke gemeente of in een reformatorische organisatie. De spanningen laaien op en worden breder bekend. Na een serieuze afweging besluit de desbetreffende redactie van de krant om daarover iets te publiceren. Het gevolg is wel dat het conflict in heel het land bekend wordt en dat velen zich er een mening over vormen of er zich zelfs mee gaan bemoeien. Als door dat alles hier en daar ook nog een vertekend beeld ontstaat, is de schade in de beeldvorming niet te onderschatten.

Misschien zegt iemand dat dergelijke dingen haast niet te voorkomen zijn wanneer we een landelijk dagblad publiceren. Dat moge waar zijn, maar het vraagt van de redactie wel de uiterste zorgvuldigheid om op een verantwoorde manier met deze dingen om te gaan.

Doorgeven

Het andere ideaal van de initiatiefnemers wordt kort aangeduid als ”het verspreiden van de reformatorische beginselen”. Naar mijn indruk denken zij hierbij aan twee speerpunten. Zij willen deze beginselen doorgeven aan de komende generaties, maar ook aan hen die niet direct tot de reformatorische gezindte behoren. Nu is de aandacht voor de jongeren vanaf het begin een belangrijk kenmerk van het Reformatorisch Dagblad geweest en dat is de laatste jaren zelfs verbreed.

Dit wordt onder meer hierin duidelijk dat andere dagbladen zich bewust concentreren op de lezersgroep boven de 35 jaar. Het motief daarvoor is dat jongeren in deze tijd toch niet meer naar een krant grijpen. Nu is het onmiskenbaar dat de leescultuur onder veel jongeren drastisch is veranderd. Toch wil het Reformatorisch Dagblad zich bewust richten op jongeren, zelfs op de jongste lezers. De plannen die daarvoor ontwikkeld worden zijn goed en het is ook nodig dat dit gebeurt.

Recente enquêtes laten immers zien dat er gelukkig nog veel goede dingen zijn onder onze jongeren, maar dat er ook zeker redenen tot zorg zijn. Onderzoeken zoals die van Coby Meurs-Lambregts en van de christelijke gereformeerde jeugdorganisatie LCJ spreken hierin duidelijke taal, waaraan niemand voorbij kan gaan. Het is van belang dat opvoeders, allen die bij het onderwijs zijn betrokken en ook de reformatorische pers aandacht schenken aan de problemen die hier liggen.

Een voorbeeld: nogal wat jongeren hebben veel minder oog voor wat ik maar ”het institutaire” van de kerk noem. Zij accepteren iets niet zonder meer omdat de dominee of de kerkenraad zegt dat het zo is. De binding met het kerkverband waarin zij opgroeien is minder vanzelfsprekend geworden. Naast of in plaats van bijeenkomsten van het eigen kerkelijk jeugdwerk bezoeken zij jongerenbijeenkomsten die een veel lossere binding met het instituut kerk hebben. Soms vinden zij daar dingen die zij in eigen kerkelijke kring missen. Hoe gaan we hiermee om? Wijzen we dit onmiddellijk af of zien we er ook een uitdaging in om eerlijk en indringend in te gaan op de vragen die hier liggen?

Naar mijn overtuiging is het telkens weer nodig om aan de jongere generatie duidelijk te maken wat de waarde is van onze reformatorische beginselen. We zullen moeten laten zien wat in het licht van Bijbel en belijdenis onopgeefbaar is en waarom dat zo is.

Dat onopgeefbare bestaat niet allereerst in allerlei vormen, al horen uiterlijke vormen er natuurlijk wel bij. In het verleden werd er in dit verband nogal eens gebruikgemaakt van het onderscheid tussen Traditie (hoofdletter) en tradities (kleine letter). De Traditie zou dan de kern zijn die in het licht van de Schrift onopgeefbaar is. Bij tradities zou het dan gaan om historisch gegroeide gewoonten die eventueel zonder bezwaar overboord gezet kunnen worden. Inmiddels is wel gebleken dat er aan dat onderscheid allerlei voetangels en klemmen zitten. Het is niet altijd even gemakkelijk om aan te geven wat nu precies bij de Traditie en wat bij de tradities behoort.

Toch kan het onderscheid ons helpen om aan jongeren én aan ouderen duidelijk te maken dat de dingen in een reformatorische visie op het leven een verschillend gewicht hebben. Er zijn dingen die onopgeefbaar zijn, bijvoorbeeld het gezag van de Heilige Schrift of de belijdenis dat de Heere Jezus God en mens is. Er zijn ook gewoonten onder ons waarvoor we niet direct een duidelijke Bijbelse grond kunnen aanwijzen. Dat betekent niet meteen dat ze dus ook waardeloos zijn. Er zijn tradities die ik niet graag zou missen! Maar laten we ze wel eerlijk als zodanig benoemen en er niet meteen een sjibbolet van maken, alsof hier onmiddellijk de meest principiële zaken op het spel zouden staan.

De samenleving

Is de krant er ook in geslaagd de reformatorische beginselen te verspreiden in de breedte van onze postmoderne samenleving? Het is niet gemakkelijk om die vraag te beantwoorden. Ik doe een poging. Allereerst is duidelijk dat het Reformatorisch Dagblad in veertig jaar gegroeid is. Hierbij kunnen we denken aan de toename van allerlei activiteiten binnen de Erdee Media Groep. Maar ook het uiterlijk van de krant zelf is door de jaren heen nogal veranderd.

Dat is ook begrijpelijk: om leesbaar te zijn en aan te spreken moeten we meegaan met ontwikkelingen op het gebied van vormgeving, illustraties en lengte van artikelen, om maar een paar dingen te noemen. Dat kan zeker ook gebeuren zonder de identiteit prijs te geven.

Zo is het immers ook in een mensenleven: onze identiteit is niet alleen maar een gegeven vanaf onze geboorte. Zij ontwikkelt zich ook voortdurend naarmate wij opgroeien en ouder worden. Wat dat betreft is veertig jaar wel een heel bijzonder markeringspunt. In de Griekse oudheid wordt dat moment beschouwd als het hoogtepunt (akmè) van iemands leven: je hebt je vorming achter de rug en bent tot innerlijke rijpheid gekomen.

Bovendien heeft de neergang naar de ouderdom toe zich nog niet ingezet. Zo denk ik dat ook het Reformatorisch Dagblad door de jaren heen gerijpt is en nog steeds niet verouderd blijkt, al zal er altijd nog wel het een en ander bij te schaven en te verbeteren zijn.

Betekent dit nu ook dat de krant een stem heeft in onze seculiere samenleving? Het antwoord is mijns inziens wat dubbel. Het Reformatorisch Dagblad heeft zich door de jaren heen wel een eigen plaats veroverd in de mediawereld in Nederland. Ik heb de indruk dat de krant meer wordt aangehaald dan vroeger en naar de boodschap die hij vertolkt wordt ook geluisterd.

Toch blijft dat alles mijns inziens ook wat marginaal. Dat hangt samen met het feit dat de invloed van de gezaghebbende boodschap van de Bijbel en van de kerk meer en meer naar de rand van onze samenleving is gedrongen en soms over de rand van de samenleving lijkt heen te vallen. Dat is iets wat na deze veertig jaar blijvend reden geeft tot zorg.

Hoed af

In het begin van dit artikel herinnerde ik aan de vraag: „Moeten we bij dit veertigjarig jubileum jubileren of doleren?” Laat duidelijk zijn dat er genoeg zorgen zijn in de samenleving en in eigen kring. Toch overheerst zeer beslist niet het doleren, maar het jubileren. Ik zeg het liever nog wat anders.

Zoals bekend nam prof. dr. A. A. van Ruler vaak zijn hoed af voor het standbeeld van Willibrord als hij over het Janskerkhof in Utrecht fietste. „Blij dat je gekomen bent”, zei hij dan. Met Willibrord is de kerstening van deze Lage Landen immers goed begonnen. Nu rijd ik de laatste tijd nogal vaak in mijn auto Apeldoorn binnen, vlak bij het gebouw van de Erdee Media Groep. Nee, dan neem ik mijn hoed niet af. Die draag ik namelijk niet.

Maar denkend aan de vele mensen die daar werken, zeg ik wel eens voor me zelf: Ik ben dankbaar dat jullie er zijn en voor wat jullie hebben mogen doen! God zegene jullie voor de toekomst! En daarom toch: hoed af voor deze veertigjarige!

Klik hier voor een overzicht van de jubileumactiviteiten. Ook verschijnt op deze pagina een digitale versie van de dikke jubileumkrant die vrijdag 1 april verschijnt.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer