Voetius was uiteindelijk nog liever Turks dan paaps
APELDOORN – De Nadere Reformatie valt samen met de hoogtijdagen van de polemiek. Mohammed is een „duivelskind”, net als de paus overigens. Bestreden de felle verdedigers van de ware leer terechte dwalingen, of vochten ze tegen hun eigen hersenspinsels?
Als niet meer dan één boek de visie op de islam ten tijde van de Nadere Reformatie zou mogen vertolken, is de keuze snel gemaakt. Dat moet het vuistdikke werk zijn van predikant Simon Oomius (1630-1706). Met zijn ”Het Geopende en Wederleyde Muhammedisdom of Turckdom” uit 1663 levert Oomius niet alleen een standaardwerk af voor zijn dagen, maar gaat hij ook in het voetspoor van zijn leermeesters Voetius en Hoornbeeck. Met Oomius, kortom, is de hoofdstroom van de Nadere Reformatie vertegenwoordigd.
Wat zegt Oomius in de bijna duizend bladzijden die hij aan zijn onderwerp besteedt? Allereerst valt op dat het boek –dat vorig jaar in een reprint verscheen bij de Landelijke Stichting ter bevordering van de Staatkundig Gereformeerde beginselen– lang niet alleen over de islam gaat. Het werk gaat hand in hand met de bestrijding van Rome. Want het rooms-katholicisme is uiteindelijk afgodischer dan de religie van de Turken, zo citeert Oomius Luther met instemming.
De afkeer van Rome is zelfs zó diep geworteld dat de opmerkelijke uitspraak ”Liever Turks dan paaps” snel aan populariteit wint. Voetius neemt het gezegde voluit voor zijn rekening, op voorwaarde dat er sprake zou zijn van godsdienstige tolerantie in het Turkse rijk. Want, zo stelt hij, „wie zou niet liever willen genieten van het feit dat men openlijk zijn geloof kan belijden, en de christelijke vroomheid kan beoefenen volgens het voorschrift van het Woord van God, en in voorspoed en in een zekere vrijheid onder de heerschappij van de Turk kan leven, dan dat hij van die eerstgenoemde en die laatstgenoemde voordelen door de tirannie van de paus beroofd wordt?”
Met die uitleg erbij is het niet zo gemakkelijk om Voetius pro-islamitisch af te schilderen, wat wel eens is gebeurd. De bedoeling van de gevleugelde leuze lijkt slechts het kiezen voor de minst erge van twee kwaden te zijn.
Dat Voetius niet van een pro-islamitische houding verdacht mag worden, blijkt overigens zonneklaar uit de rest van zijn werk, waarin hij Mohammed zonder scrupules typeert als bedrieger. Sterker nog, hij verwijt mensen die de islam in zijn ogen te positief duiden dat ze „slaafs” zijn, dat ze zich „te islamitisch” gedragen.
Maar tegen deze sterk antithetische houding van veel nadere reformatoren rijst gaandeweg verzet. Vooral Hadrianus Relandus (1676-1718) voert dat verzet aan. Hij vindt het, als christen en arabist, jammer dat studenten die zich in de islam willen verdiepen al snel worden doorverwezen naar de boeken van Hoornbeeck, Oomius en „anderen die verschrikkelijk gefantaseerd hebben over dit onderwerp.” Relandus wil recht doen aan moslims, omdat ook zij voor Gods aangezicht geschapen zijn. Veel boeken uit zijn tijd hebben die intentie volgens hem niet. Die bestrijden hersenspinsels van de auteurs zelf en komen juist daardoor niet toe aan het bestrijden van de islam.
Bij Relandus zijn dan ook geen scheldkanonnades te vinden; geen duivelskinderen, geen zonen des verderfs. In plaats daarvan hamert hij op het aambeeld van de kennis. Met alleen kennis van elkaars religie is het kwaad van de islam uiteindelijk te genezen, denkt hij. Voor een christen die zich met de islam bezighoudt betekent dat: Arabisch leren. Want anders blijven we blind en vervallen we weer in „die oude barbarij die wij zoveel eeuwen terug met succes van ons afgeschud hebben.”
Uitspraken
„Wanneer iemand Mohammed de eerstgeborene van de duivel en een zoon des verderfs, alsmede een vader en tegelijk een zoon van de leugen zou noemen, dan zou hij naar mijn mening er niet ver naast zitten. (...) Omdat hij een zeer brutale en sterke persoonlijkheid was, invloedrijk, geslepen en vooral gierig (zodat ik niet weet of ooit een mens met een dergelijk karakter heeft bestaan) bewandelde hij niet de rechte weg.”
Johannes Coccejus (1603-1669), vooraanstaand gereformeerd theoloog.
„Hebben dan de mohammedanen en christenen één God? Weg met deze ongehoorde leer! Die de Zoon niet heeft, heeft ook de Vader niet.”
Simon Oomius (1630-1706), predikant en auteur van een standaardwerk over de islam.
„Zonder twijfel is deze godsdienst voor het christendom een zeer slecht en onheilbrengend verderf. (...) Maar ook al is dit zo, betekent dit dan dat we geen onderzoek mogen doen naar deze godsdienst? Moeten niet de listen van Satan blootgelegd worden?”
Hadrianus Relandus (1676-1718), hoogleraar oosterse talen in Utrecht.