Monument broers Willem van Oranje kwam in protestants Heumen terecht
Willem van Oranje verloor in de strijd tegen Spanje niet alleen zijn broer Adolf in Heiligerlee. In 1574 sneuvelden ook zijn broers Lodewijk en Hendrik. Op de Mookerheide ten zuiden van Nijmegen. In de kerk van Heumen herinnert een monument aan dit verlies.
Heumen is een klein dorp ingesloten door de A73, het Maas-Waalkanaal en de Maas. Precies waar het kanaal zich afsplitst, ligt het Gelderse dorp; op het snijpunt van Gelderland, Noord-Brabant en Limburg.
Ten oosten van het dorp lagen vroeger uitgestrekte heidevelden. Bij het Limburgse buurdorp Mook is daar nog een klein stukje van over. Het was ongeveer op die plek dat graaf Lodewijk van Nassau de strijd aanging met de Spaanse troepen. Lodewijk was begin april 1574 langs de oostoever van de Maas naar het noorden getrokken om zijn broer Willem te hulp te schieten. De Spanjaarden volgden zijn bewegingen nauwkeurig. Op 13 april kwam het leger van Lodewijk en zijn broer Hendrik bij Mook aan. De Spanjaarden lagen toen tussen Heumen en Overasselt. Een dag later brandde strijd los. Eerst leek Lodewijk te winnen, maar uiteindelijk verloor hij 2500 man.
Ook hijzelf (36 jaar) en graaf Hendrik (24) kwamen om. Hoe? „Dat weten we niet”, zegt J. Willemse, kenner van de geschiedenis van de kerk in Heumen. Waar? „Ook dat is onbekend. Het kan op de Mookerheide gebeurd zijn of in de velden tussen Heumen en Overasselt.” De lichamen van de twee graven zijn nooit gevonden. Daarmee leken hun namen ook uit de geschiedenis van Nederland te zijn verdwenen.
Tot eind 19e eeuw. „Er ontstond toen veel aandacht voor de geschiedenis. Toen in Heiligerlee een monument werd opgericht voor hun –eveneens gesneuvelde– broer Adolf, vroeg een aantal mensen zich af of er ook een monument voor Lodewijk en Hendrik moest komen. In 1890 werd daartoe een comité opgericht”, vertelt Willemse.
Eerst dacht het comité aan een monument op de Mookerheide, maar uiteindelijk werd gekozen voor een monument in de dichtstbijzijnde protestantse kerk. „Zo kwam het dus hier in Heumen terecht, want verder was hier alles rooms-katholiek.”
Het gedenkteken reikt tot aan het plafond van de kerk. „Eigenlijk is het veel te groot voor deze dorpskerk”, analyseert Willemse.
Het monument zit vol symboliek. „Twee leeuwen stellen Lodewijk en Hendrik voor. In het midden staat het Nassauwapen.” Daarboven de heldhaftige woorden: ”Plûtot mort que vaincu généreux sang de Nassau”, oftewel: Liever dood dan dat het edel Nassaugeslacht zijn bloed laat overwinnen.
Het grootse gedenkteken was eind 1890 klaar en zou in december van dat jaar onthuld worden. „Maar die maand werd koning Willem III begraven. De ingebruikname is toen naar 14 april 1891 verschoven.”
De kerk van Heumen heeft nog een tweede monument ter ere van de gesneuvelde Nassaubroers. Buiten is naast de hoofddeur in 1939 een plaquette aangebracht. „Die is geschonken door de bij Heumen gelegerde grenstroepen.”
Wandelaars en fietsers zien zo gelukkig nog iets van de rijke geschiedenis van het gebied. Binnen komen ze niet zomaar. „De kerk zit meestal dicht. Openstelling vraagt een te grote inzet van vrijwilligers.”
Dit is de zesde aflevering in een serie artikelen over minder bekende plaatsen in Nederland waar de Oranjes hun sporen nalieten. Volgende week: Ouderkerk aan den IJssel.
Brief van moeder Juliana van Stolberg na de slag op de Mookerheide
De moeder van graaf Lodewijk van Nassau en graaf Hendrik van Nassau, Juliana van Stolberg, hoorde kort na de slag op de Mookerheide over het verloop van de strijd. Zij weet dan nog niet zeker of allebei haar zoons zijn omgekomen. De brief die zij vanaf het stamslot de Dillenburg aan haar zoon Willem van Oranje –„mijn heer”– schreef, geeft een kijkje in haar hart.
„Ik heb met vreugde vernomen van uw welvaren en uw gelukkige victorie over uw vijanden op de achterliggende Pinksterdag, door Gods goedheid behaald. Breng de Almachtige daarvoor lof en prijs. En ik dank Hem met de bede dat Hij mijn heer ook verder in Zijn goddelijke bescherming wil houden.
Ik heb groot verlangen naar het schrijven van mijn heer, in de hoop berichten te horen over mijn innig beminde zonen; maar ik merk dat mijn heer niets zekers over hen weet. Dat maakt mij bekommerd. Ik ben een bedroefde vrouw en kan van mijn grote zorg niet verlost worden, totdat mij de goede God in genade uit dit jammerdal tot Zich neemt, hetwelk ik van harte begeer. Ik bid dat het spoedig mag gebeuren.
Mijn heer schrijft ons dat zonder de wil van God niets geschieden kan; dat wij dus met geduld moeten dragen wat de Heere ons zendt. Dat alles weet ik, ook dat wij het schuldig zijn te doen; maar mensen blijven mensen en kunnen dat zonder Zijn genade niet volbrengen. Hij zij met Zijn genade ten allen tijd bij ons en schenke ons Zijn heiligen Geest, dat wij alles wat Hij ons toeschikt met lijdzaamheid aannemen en ons in alles met Zijn barmhartigheid troosten.
Er is mij al enige keren gezegd dat mijn lieve zonen nog in leven zijn, zodat ik alsnog hoop heb. Drie dagen geleden is mij bericht dat een goed lid van de adel gezegd had, dat hij kort geleden zes dagen bij mijn geliefde zoon, graaf Lodewijk, geweest was. Hij had hem naar omstandigheden welvarend gevonden; de rechterarm bovenaan geheel doorschoten, zodat men een beentje uit het schouderblad heeft moeten nemen. Hij kon de arm echter goed bewegen. De edelman heeft gezegd dat hij hem niet aan zijn gezicht had kunnen herkennen, maar aan de spraak en aan de handen had hij hem herkend. Nu heb ik weer wat hoop, maar ik ben toch bevreesd dat hij een verkeerde voor mijn zoon heeft aangezien. Van mijn genadige heer, hertog Christoffel en mijn geliefde zoon Hendrik kon hij niets zeggen.
Welaan, laten de zaken gaan zoals het God belieft. Ik kan niets anders doen dan den Almachtige om geduld bidden en dat Hij in Goddelijke genade en barmhartigheid het alles zo bestuurt dat mijn heer en wij allen in eeuwigheid niet van Hem gescheiden worden.
Ik heb met een bezwaard gemoed gehoord dat het krijgsvolk met vloeken zulk een slecht en goddeloos leven leidt. Ik vrees dat Gods toorn over de ganse christenheid zal gaan, want waar men ook heenziet, het is al ijdel, moedwillig en goddeloos leven. Liefde jegens God en den naaste is voor het merendeel uitgeblust en geen verbetering bij ons allen. Dat is altijd een zeker teken geweest dat God met Zijn straffen niet lang uitblijft. Toch zal Hij diegenen die hun hoop en troost alleen op Hem stellen, onder kastijding en kruis niet laten bezwijken, maar hen wonderbaarlijk redden; hen met de ogen Zijner goddelijke barmhartigheid aanzien, met welke Hij de heilige Petrus, die Hem toch driemaal verloochend had, heeft aangezien en hem tot berouw en droefheid over zijne zonden bewogen en hem tot troost Zijn opstanding heeft laten verkondigen. De goede God moge zich onzer ook erbarmen en ons een trooster en helper in alle noden van lijf en ziel zijn!
Innig geliefde heer, eerder heb ik mijn heer geschreven dat zijn beminde zoon Maurits ziek is geweest. Nu kan ik mijn heer niet verbergen dat hij door Gods goedheid volkomen genezen is. Ik hoop dat het zo zal blijven. De andere kinderen van mijn heer en ook de rest zijn –Godlof!– in goede gezondheid. Dat Hij ze verder beware!
De vrouw van mijn lieve zoon heeft mij opgedragen mijn heer haar bijzondere groet en veel liefs en goeds te schrijven, en de beste welstand toe te wensen.
Ik zal mijn heer niet langer ophouden met mijn schrijven. U mag er niet aan twijfelen of ik zal, zover mij God genade verleent, met mijn gebed vurig aanhouden. Als ik mijn heer in een of andere zaak een dienst kan bewijzen zal het mij in mijn levensdagen aan geen ijver ontbreken.
Mijn hartelijk geliefde heer beveel ik mij steeds aan als zijn arme, trouwe moeder. En ik bid de Almachtige dat Hij mijn heer en al de zijnen bij gezondheid, levensduur en voorspoed beware en hen door Zijn goddelijke gunst voor alles behoede wat aan ziel en lichaam schadelijk kan zijn.
Dillenburg, de 19e juni ’74.
Mijns Heeren dienstwillige moeder Juliana, Gravin van Nassau, weduwe.”