Beroepingswerk PKN loopt vast
De PKN moet de voorstellen van dr. H. de Leede en ds. D. M. van de Linde over het beroepingswerk zeer serieus nemen, vindt prof. dr. W. Verboom. Grondige bezinning is nodig, niet alleen op de organisatorische, maar ook op de geestelijke aspecten.
Ik prijs het initiatief van de collega’s De Leede en Van de Linde (RD van woensdag). Volgens mijn waarneming zijn er heel wat kortsluitingen te noemen als het gaat om de kandidaten die beroepbaar zijn in de Protestantse Kerk in Nederland. Het is soms dramatisch wat er allemaal met hen en hun gezinnen gebeurt. Graag draag ik een aantal –voorlopige– kanttekeningen aan.
Eerst een paar theologische vragen. Als de collega’s voorstellen dat een kandidaat onder de verantwoordelijkheid valt van de landelijke kerk, betekent dit mijns inziens dat het colloquium van karakter verandert. De roeping van God tot het ambt wordt dan daar al beantwoord. Maar wat is dan de positie van de toegelaten kandidaat? Hij is nog geen predikant, terwijl de roeping al wel beantwoord is. Dat kan volgens mij niet. De beantwoording van de roeping (door de gemeente en mitsdien door God zelf) gebeurt als de vragen in de bevestigingsdienst worden beantwoord. Daarna vindt de handoplegging plaats.
Dat de kerk de kandidaat tewerkstelt in een plaatselijke gemeente roept weer andere vragen op. Ontneemt deze handelswijze de kerkenraad niet de vrijheid, bevoegdheid en verantwoordelijkheid die hij als ambtelijke vergadering heeft? Hoe zullen kerkenraden hierop reageren?
Vervolgens komt de vraag op hoe het verder moet als het na de eerste vier jaar toch niet goed gaat. Kan de landelijke kerk het dan wel waarmaken om te zorgen voor iemand die dan al vier jaar predikant is? Hier zit niet alleen een financiële kant aan, maar ook een geestelijke. Worden de problemen zo wel echt opgelost?
Er zijn kandidaten bij wie het allemaal prima verloopt rond de beroepbaarstelling na het colloquium. Maar hoe zit het als het anders gaat? Dat kan aan de kandidaat liggen. Maar ook de kerkenraad kan de oorzaak zijn – ik zeg dit met schroom. Is er niet veel onvermogen om het gecompliceerde veld van het beroepingswerk te overzien? Er is veel meer aan de hand rond het beroepingswerk –ook communicatief bezien– dan het punt van De Leede en Van de Linde.
Gaat het overal wel zo geestelijk toe? Waarom krijgt de ene predikant het ene beroep na het andere en anderen geen een? Maar ook: hoe komt het dat een kerkenraad soms ettelijke malen teleurgesteld moet horen van predikanten: ik neem geen beroep in overweging? Hoever zijn we dan nog af van het alternatief, solliciteren? En soms gaat het gewoon niet meer tussen kerkenraad/gemeente en predikant.
Mijn waarneming is: we lopen vast. Er is een grondige bezinning nodig op het hele beroepingswerk. Maar de spa moet dieper dan het organisatorische. De kerk moet daartoe een aanzet geven. Zij dient de voorstellen van De Leede en Van de Linde uiterst serieus te nemen. Ik vrees dat er anders ongelukken gebeuren. Of gebeuren ze nu al?
De auteur is emeritus hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd protestantisme aan de Universiteit Leiden.