Gebrek aan jong bloed in kerk Japan
Zondag in de West-Japanse stad Nishinomiya. In een kleine protestantse kerk zitten zo’n vijftig mensen. Ze zijn duidelijk betrokken en zingen zonder in hun psalmboekjes te kijken. De gemeente lijkt gezond en wel. Totdat je het gebrek aan jong bloed opmerkt.
Van de vijftig bezoekers zijn er misschien vijf onder de twintig jaar. Twee van hen zijn kleine kinderen. Het gros van de kerkgangers is ouder dan zestig.
„De gemiddelde leeftijd van de gemeenteleden wordt alsmaar hoger. Er zijn nog maar weinig jongeren”, zegt ds. Kai Saito. De jonge predikant praat met zorg in zijn stem over de onzekere toekomst van het Japanse christendom. „Het aantal christenen in Japan begint af te nemen. Op het platteland staan al veel kerken leeg.”
„We kunnen geen christelijke werknemers meer vinden”, beaamt Junichi Jo. Hij staat aan het hoofd van een door zijn christelijke grootmoeder opgerichte organisatie die hulp en onderdak biedt aan mishandelde vrouwen. Onder de naam ”Organisatie van Mededogen voor Vrouwen in Kobe” runt deze ook scholen, opvangcentra voor kinderen en bejaardentehuizen.
„Onze instellingen zijn er om de liefde van Jezus Christus te tonen”, zegt Jo, „maar de christelijke invloed is nu klein.” Alleen op de kleuterschool van de organisatie wordt gebeden.
Niet nodig
Ds. Saito noemt verschillende oorzaken voor het gebrek aan jongeren in de Japanse kerk. „Jongeren hebben enorm veel plekken waar ze elkaar kunnen ontmoeten. Ze hebben de kerk niet nodig. Het ontbreekt de Japanse kerk ook aan charismatische leiders die jongeren redenen kunnen geven om toe te treden.”
De predikant studeerde aan de Doshisha-universiteit in Kyoto, een van de eerste christelijke universiteiten die in de negentiende eeuw in Japan werden gesticht. Doshisha heeft het christendom nog altijd in haar credo staan, maar trekt tegenwoordig voornamelijk niet-christelijke studenten aan. „Mijn medestudenten toonden geen interesse in zaken waar ze niets van af wisten. Ze zaten enkel op de universiteit om een baan te krijgen.”
Waarzegger
De predikant stelt vast dat jongeren wel naar spiritualiteit zoeken, maar vindt dat ze er niet erg over nadenken. „Wanneer jonge mensen het hebben over spiritualiteit, denken ze niet aan Christus. Ze denken aan een medium of een waarzegger. Het is voor hen hetzelfde als iets kopen bij een gemakswinkel. Ze willen het zo gemakkelijk mogelijk.”
Een ander probleem is dat Japanners zich nauwelijks bewust zijn van de grote rol die religie speelt in hun dagelijks leven. Vrijwel alle Japanners zeggen dat zij niet religieus zijn.
„Er ligt geen grenslijn tussen geloof en dagelijks leven in Japan”, zegt ds. Saito. „Veel religieuze handelingen worden ervaren als dagelijkse gewoontes.” Zo wordt het nieuwe jaar ingeluid met een bezoek aan een tempel. Zwangere vrouwen gaan naar de tempel om een talisman te kopen, in de hoop op een voorspoedige bevalling. Schoolkinderen bidden er voor goede cijfers.
7-5-3-ritueel
Ook het zogenaamde 7-5-3-ritueel is een belangrijk onderdeel van opgroeien in Japan. Meisjes van 3 en 7, en jongens van 5, gaan met de hele familie in de allermooiste kimono, traditionele Japanse kleding, naar een shintotempel. De tientallen foto’s die het familiealbum in gaan versterken het belang van deze oude traditie, en maken het moeilijker om niet mee te doen.
Begrafenissen zijn doorgaans boeddhistisch. Praktisch elk Japans gezin heeft een boeddhistisch altaar in huis. Dagelijks wordt er wierook en vaak ook voedsel geofferd aan de zielen van de voorouders.
Deze gebruiken vormen de Japanse identiteit. Ze opgeven om christen te worden, ervaart een Japanner als het wegsmijten van zijn kern. Ds. Saito: „Een Japanner die christen wordt, komt buiten de gewone gemeenschap te staan.”
Sommige stappen zijn emotioneel ingrijpend. Zo speelt het graf van de voorouders een centrale rol in het Japanse gezinsleven. Het wordt generatie na generatie onderhouden, doorgegeven en gebruikt. „Als christen moet je dat opgeven voor een christelijk graf.”
Zelfs naar begravenissen gaan veroorzaakt moeilijkheden. „Je hakt de banden met je omgeving door. Dit weegt zwaar op het gevoelsleven van Japanse christenen. Het schept twijfel en onzekerheid.”
Existentieel probleem
„Voor Japanners is het een existentieel probleem”, zegt religiehoogleraar Mark Mullins. „Als ik dit geloof volg, ben ik dan voor altijd afgesneden van mijn familie en afkomst?”
Veel Japanners haken dan ook snel af. „De gemiddelde periode dat mensen hier christen zijn, is waarschijnlijk drie of vier jaar,” zegt Nederlander Geert de Boo in Tokio. Hij en zijn vrouw zijn zendelingen namens de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) binnen de Protestantse Kerk in Nederland. De Boo noemt Japan „een van de moeilijkste zendingslanden. De grond is keihard.”
Hij denkt dan ook dat de kerk ‘Japanser’ moet worden. „De Japanse kerk heeft een muur om zichzelf gebouwd en daarmee de indruk gewekt dat zij niet bij Japan hoort. Dat zij iets westers is.”
Aziatische kerk
„We moeten nadenken”, zegt ds. Saito, „over hoe we een Aziatische kerk bouwen. We moeten onderzoeken wat de kerk in sommige Aziatische landen succesvol heeft gemaakt, maar in andere niet.”
De Japanse kerk is ook de band met de gemeenschap verloren, meent De Boo. „De kerken in de voorsteden begrijpen de kantoorwerkers en de jonge mensen niet, omdat hun leven zich in de stad afspeelt. Als jouw dominee op zondag in zijn preek niet de verbinding legt tussen de Bijbel en het leven dat jij zes dagen per week in de stad leeft, dan heeft zijn boodschap geen enkele relevantie voor je.”
De Boo en het team om hem heen besloten daarom een nieuwe kerk midden in het centrum van Tokio te planten. „Om het verband tussen het christendom en het stadsleven te leggen. We organiseren dingen die de mensen al doen, zoals concerten, zodat we als het ware hun culturele taal spreken.”
Multicultureel
„Door immigratie zijn er nu net zo veel niet-Japanse rooms-katholieken als Japanse rooms-katholieken”, zegt Mullins. „Dit is een nieuwe bron van revitalisatie. Van „Hoe kunnen we een Japanse kerk worden?” is de vraag nu geworden: „Hoe kunnen we een multiculturele kerk worden?”
De Rooms-Katholieke Kerk heeft daar nog geen goed antwoord op. In de grootste rooms-katholieke kerk in Osaka zijn bijvoorbeeld diensten voor Filipijnen, Brazilliaanse immigranten, Engelstaligen en Japanners volledig gescheiden.
De Japanse kerk worstelt met schijnbaar onoverkoombare problemen. Met een gemiddelde leeftijd van de kerkgangers tussen de zestig en zeventig jaar moet ze snel leren om jonge mensen aan te trekken. Ze moet tevens multicultureel worden. Lukt dit niet, dan staat ze aan de vooravond van een bestaanscrisis.
Kleine groep, grote invloed
Minder dan 1 procent van de Japanse bevolking noemt zichzelf christen. Maar deze minuscule groep heeft in de afgelopen 150 jaar een onevenredig grote invloed uitgeoefend op de Japanse maatschappij. Hoewel slechts weinigen zich ervan bewust zijn, heeft het christendom vrijwel elke moderne Japanner geraakt.
„De meest evidente invloed van het christendom is te zien in het onderwijs”, zegt Mark Mullins. Mullins is hoogleraar aan de Sophia-universiteit in Tokio. Hij bestudeert het christelijk geloof in Japan. „Vrijwel meteen nadat het christendom in Japan wettelijk werd toegestaan, in 1873, openden de meeste christelijke organisaties scholen, vooral voor meisjes.”
Dit werd mogelijk gemaakt door een samenloop van historische omstandigheden die een unieke situatie schiep. Zo waren de eerste protestantse zendelingen in Japan vrijwel allemaal bijzonder goed opgeleid. Gefrustreerd door het aanvankelijke Japanse verbod op het christendom begonnen zij Japanners privéles te geven in het Engels en in westerse wetenschappen.
Veel van de voormalige samoerai –leden van de krijgersklasse die ook het bestuur vormden van Japan– voelden zich aangetrokken tot deze lessen. Samoerai vormden al eeuwenlang de opgeleide laag van de Japanse maatschappij, dus onderwijs was goed aan hen besteed. Samoerai verbonden aan de verslagen shogun –die na de Meijirevolutie van 1868 opstapte als alleenheerser van Japan– vonden bovendien hoop en inspiratie in de nieuwe religie waarmee zij tijdens de lessen in contact kwamen.
Universiteiten
Hoewel het christendom pas in 1873 werd toegestaan, runden zendelingen tegen het jaar 1908 al 186 protestantse scholen, 51 rooms-katholieke scholen en 3 Grieks-orthodoxe scholen. Meer dan 25.000 leerlingen ontvingen op deze scholen christelijk onderwijs. Ook was er een –onbekend– aantal particuliere scholen in handen van Japanse christenen.
Veel van deze scholen bestaan nog altijd en zijn vaak uitgegroeid tot belangrijke universiteiten. Een op de tien Japanse universiteiten is christelijk. Weliswaar is de visie van de christelijke grondleggers er veelal vergeten en tonen studenten doorgaans weinig interesse in het geloof, maar toch worden ze erdoor beïnvloed.
Uit recente overheidsstatistieken blijkt dat maar liefst 10 procent van de Japanse bevolking ergens tussen kleuterschool en universiteit op een christelijke school heeft gezeten. „Deze studenten zijn veel bekender met het christendom dan met het boeddhisme of shintoïsme”, zegt Mullins. „Hoewel minder dan 1 procent van de bevolking christen is, identificeert een veel grotere groep zich met christelijke overtuigingen.
Zij voelen een verbondenheid met veel christelijke waarden. Dat maakt hen weliswaar geen kerkgaande christenen, maar het betekent wel dat zij dicht bij die christelijke waarden staan.”
Politiek
De invloed van het christendom op de Japanse politiek is eveneens opmerkelijk. In 1908 waren 14 van de 308 parlementsleden christelijk. De voorzitter van de Japanse Tweede Kamer was in die tijd een christen. Tot op de dag van vandaag kent het Japanse parlement een organisatie van christelijke parlementariërs.
Christelijke politici in Japan hadden een sterk sociaal bewustzijn. „De eerste leiders van de socialistische partij waren allemaal christelijk”, zegt Mullins. Bijna alle eerste Japanse vakbonden en agrarische coöperaties werden opgericht door christenen.
Die invloed drong tot aan de hoogste echelons van de politiek door. Japan heeft liefst zes christelijke premiers gehad, vijf van hen sinds 1946.
Wezen
Christenen speelden ook een hele belangrijke rol in hulp aan de minder bedeelden en zwakkeren in de Japanse maatschappij. Vaak ging het hier om particuliere initiatieven van mensen die zelf veel ellende hadden ervaren.
Zoals Toyohiko Kagawa, een onterfd weeskind, die vanaf 1909 jarenlang het leven verbeterde van duizenden sloppenwijkbewoners in Kobe. Hij genoot wereldwijd bekendheid en werd de ”Sint-Fransiscus van Japan” genoemd. Zijn werk breidde zich uiteindelijk over geheel Japan uit. Hij speelde een hoofdrol in de stichting van coöperaties en het opstellen van de eerste sociale wetten in Japan.
Nog altijd zijn christelijke organisaties in Japanse sloppenwijken het meest actief. In Osaka hebben bijvoorbeeld 5 protestantse en rooms-katholieke organisaties een oecumenische instantie opgezet die welzijnszorg biedt aan 30.000 sloppenwijkbewoners die daar op 0,62 vierkante kilometer bijeen gepropt zijn.
Een stadsgenoot van Kagawa, Nobu Jo, hielp vrouwen die zelfmoord wilden plegen dit te voorkomen, en bouwde een opvanghuis voor deze vrouwen en hun kinderen. De New York Times berichtte in 1929 over de borden die zij langs een spoorweg had geplaatst met de boodschap ”Wacht. God is Liefde”.
De organisaties die Nobu Jo stichtte, bestaan nog steeds. Ze geven hulp en onderdak aan mishandelde vrouwen en runnen opvangcentra voor kinderen, scholen en bejaardentehuizen. Er zijn duizenden van dergelijke organisaties met een christelijke oorsprong in Japan.
Weeskinderen hebben het in Japan altijd moeilijk gehad. Zelfs nu zijn er nog weinig pleeggezinnen. Christenen zagen het gat en vulden het. In 1907 waren er vijftien christelijke weeshuizen, tien boeddhistische en dertien zonder religieuze grondslag.
In dat jaar zorgde het grootste weeshuis in Japan, het Okayama Weeshuis, voor niet minder dan 1200 kinderen. Als een van de eerste Japanse opvangcentra voor wezen was het in 1887 opgericht door een 22-jarige christen, Juji Ishii, die zijn werk met kinderen zag als het begin van een sociale en religieuze revolutie. Ishii’s inspanningen ontketenden het sociale activisme dat aan het begin van de 20e eeuw Japan drastisch hervormde.
Mensenrechten
Christenen introduceerden vele nieuwe ideeën over mensenrechten. Zo werd het folteren van gevangenen afgeschaft, en leprapatiënten werden menselijker behandeld.
Veel aandacht kregen de vrouwenrechten. Christenen stimuleerden onderwijs voor meisjes en bevorderden monogamie. Tot aan het eind van de 19e eeuw was het voor rijke mannen vanzelfsprekend er een minnares op na te houden. Christenen introduceerden nieuwe normen die nu vanzelfsprekend lijken in Japan.
Het christendom droeg verder bij aan de afschaffing van gereguleerde prostitutie in Japan. Het was een strijd die bijna een eeuw in beslag nam en waar heel wat christenen door in het ziekenhuis belandden.
Het resultaat is overigens omstreden. „Feministische historici”, zegt Helen Ballhatchet, hoogleraar aan Keio University in Tokio, „hebben erop gewezen dat als een gevolg hiervan de sociale status van prostituees verslechterde.”
Sommige christelijke invloeden raken elke Japanner. Tot aan 1876 werkten Japanners op zondag. Maar omdat de Japanse overheid in sneltreinvaart westerse technologie in Japan wilde invoeren, nam zij vele honderden buitenlandse adviseurs aan. Dezen weigerden op zondag te werken. Met grote tegenzin besloot de Japanse regering daarop alle overheidskantoren, scholen en banken ’s zondags te sluiten. Winkels bleven open.
Nu, 133 jaar later, genieten Japanners hier nog altijd van. Dat hun vrije zondag christelijke wortels heeft is vrijwel onbekend.
In de zeventiende eeuw werd het christendom in Japan verboden. Tienduizenden christenen, allen rooms-katholiek, werden omgebracht. In 1859 mochten de eerste missionarissen en zendelingen het land weer in. In een zesdelige serie artikelen zoomt RD-correspondent Kjeld Duits in op 150 jaar modern christendom in Japan.
Dit is het eerste deel in een zesdelige serie over 150 jaar christendom in Japan. Maandag deel 2.