De vergeten tragedie van Heusden
Met een allesvernietigende explosie blazen Duitse soldaten in de nacht van 4 op 5 november 1944 de toren van het Heusdense stadhuis op. Van de 170 Heusdenaren die in het souterrain voor geallieerd artillerievuur schuilen, verliezen er 134 het leven. Ooggetuige Jo de Hart (79): „Elk najaar komt de ramp weer terug.”
In de kleine kelder onder haar eigen huis in de Hoogstraat schuilt de dan 14-jarige Jo de Hart samen met haar familie en enkele buren al dagenlang voor geallieerd artillerievuur. Oprukkende Engelse troepen proberen de Duitse bezetter terug te dringen tot achter de Maas. Het Brabantse stadje Heusden ligt midden in de vuurlinie.
De gewelfde bakstenen ruimte is donker en benauwd. Het is nacht, maar slapen lukt niet. Angstig luistert Jo, samen met haar ouders, twee broers en drie zussen, naar de overvliegende granaten. Het katholieke gezin bidt. „Het was het enige dat we konden doen. In nood leert men bidden. Toch gaf het rust.”
Een paar honderd meter verderop, in de Pelsestraat, zitten nog meer mensen opeengepakt onder de grond. Lang niet alle huizen beschikken over een eigen kelder. Daarom richt de Luchtbeschermingsdienst onder het monumentale, laatgotische stadhuis een openbare schuilkelder in. Elke nacht is het souterrain overvol. Ook in de nacht van 4 op 5 november.
Om 13.50 uur klinkt een zware explosie, tien minuten later gevolgd door een tweede. De Hart: „Dit waren geen granaten, dat hoorden we wel. Later bleek dat de Duitsers de rooms-katholieke en de hervormde kerk hadden opgeblazen.”
De zich terugtrekkende nazi’s willen koste wat het kost voorkomen dat de geallieerden hoge gebouwen in de omgeving als uitkijkpost kunnen gebruiken.
Terwijl de schuilende familie zich vertwijfelt afvraagt wat de zware ontploffingen betekenen, klinkt om 2.20 uur een explosie die de vorige doet verbleken. „Die dreun, bijna niet te omschrijven”, zegt De Hart. „De rode plavuizen op de keldervloer trilden door de luchtdruk.”
Haar oudste zus rent naar boven, de kelder uit. Bij de voordeur werpt ze een blik op straat. „Ze riep: „Pa, kom eens kijken. Ik zie het stadhuis niet meer!” Het was compleet weggevaagd.
We trokken onze jassen aan en liepen naar het stadhuis. Daar was de chaos compleet. Grote stofwolken, een immense berg puin. We wisten dat er mensen onder lagen, maar we konden niets doen. Alles was wit van de kalk; het leek wel of het gesneeuwd had.”
De Hart realiseert zich dat er ook schoolvriendinnetjes bedolven liggen. „In de voorgaande dagen was ik een paar keer in het stadhuis geweest om eten te halen in de gaarkeuken. We spraken dan ook met de kinderen die daar schuilden.”
Met man en macht proberen omstanders slachtoffers onder het puin vandaan te halen. Ook als het luchtalarm weer afgaat, zoeken ze door. Voor de meesten komt elke hulp te laat. Van de 170 Heusdenaren die in het souterrain schuilden, komen er 134 om het leven. De jongste dode is vier maanden oud. In één klap is Heusden 8 procent van zijn inwoners kwijt.
„Mijn broer heeft geholpen om slachtoffers te identificeren. Velen waren zwaar verminkt en alleen aan hun kleding nog te herkennen.” Een paar dagen later worden de doden begraven. De protestanten in Oudheusden, de rooms-katholieken op de dodenakker aan de Herptseweg.
Terwijl Heusden treurt om de doden, trekt de volgende dag –om 13.30 uur– de Schotse 152e Highlander Brigade de stad binnen. „Natuurlijk waren we blij om de bevrijders te zien”, zegt De Hart. „Toch kwamen ze voor ons gevoel op dat moment te laat.”
Na de oorlog herneemt het leven in Heusden zijn loop. Maar de ramp blijft op de achtergrond aanwezig. Nog altijd vraagt De Hart zich af hoe het heeft kunnen gebeuren. „De Duitsers wísten dat er mensen onder het stadhuis zaten. Zonder waarschuwing hebben ze de boel opgeblazen. Dat is toch een oorlogsmisdaad?” Ondanks verschillende onderzoeken zijn de daders nooit achterhaald.
Het steekt De Hart dat de tragedie van Heusden weinig aandacht krijgt. „Rotterdam, Putten: iedereen weet wat daar is gebeurd. Maar de stadhuisramp is een vergeten ramp.”
Elk jaar bezoekt ze trouw de herdenking op 4 november. Ook vandaag is ze er weer bij. „De scherpe kantjes zijn eraf, maar de herinneringen komen elk jaar weer terug. Ik weet niet of ik het wel een plekje heb kunnen geven.”