John Piper, theoloog van de vreugde
Het ‘nieuwe’ calvinisme rukt langzaam op. Het ontgaat ook de seculiere pers niet. Opinieblad Time rekent het neocalvinisme tot de tien belangrijke thema’s die de wereld op dit moment aan het veranderen zijn. De Süddeutsche Zeitung weet zelfs de „denker” van de beweging aan te wijzen: John Piper.
De 63-jarige predikant van de Bethlehem Baptist Church uit Minneapolis blijft er nuchter onder. Gewoon ook. In zijn favoriete grijze jasje van 5 dollar wil hij slechts zijn „passie” bekendmaken: „God wordt het meest verheerlijkt als wij onze diepste voldoening in Hem vinden.”
Vorige week was Piper een paar dagen in Bonn op een conferentie voor predikanten, voorgangers en kerkelijk werkers. Daar sprak hij over het ervaren, kennen en preken van Christus.
„Calvijn en het calvinisme”, zegt hij na afloop van een van zijn lezingen, „hebben de heerlijkheid, majesteit en soevereiniteit van God opnieuw voor het voetlicht gebracht. Ik kende Calvijn vooral door wat anderen over hem schreven, maar dit jaar ben ik de Institutie gaan lezen. Daar is wel wat discipline voor nodig. Calvijns werken zijn vaak moeilijk toegankelijk omdat ze deels worden gestempeld door polemieken. Soms moet je dus wat langer graven, maar dan vind je ook wat: de schatten van het Woord van God.”
Tulip
De zogeheten vijf punten van het calvinisme, in het Engels afgekort als Tulip, ziet Piper als de kern van de Bijbelse genadeleer: de totale verdorvenheid van de mens, onvoorwaardelijke verkiezing, beperkte verzoening, onwederstandelijke genade en volharding der heiligen.
Piper: „De verdorvenheid van de mens en de uitverkiezing vóór de grondlegging van de wereld laten zien dat ik mijzelf niet kan redden. De grond van mijn zekerheid ligt in de verkiezende liefde van God. Hij had mij persoonlijk op het oog toen Christus aan het kruis stierf. Hij nam mijn weerstand tegen genade weg. Als je niet gelooft in de leer van de genade, wie kan je dan verzekeren dat je morgenochtend nog een christen bent? Mijn vertrouwen ligt daarin dat God mij vasthoudt.”
Veel christenen worstelen met geloofszekerheid.
„Zekerheid is te vinden in het kruis van Christus en door het innerlijke getuigenis van de Heilige Geest. Na een kerkdienst besteed ik meestal zo’n drie kwartier om met mensen te bidden en over hun problemen te praten. Gebrek aan geloofszekerheid komt dan het vaakst aan de orde. Voor sommige mensen is dit altijd een vraag, voor anderen niet.”
Christenen die worstelen met de zekerheid van het geloof moeten zich volgens Piper niet onderwerpen aan de „1 Johannes 4-test” door in hun eigen hart te gaan graven. „Laten zij zich richten op het volbrachte werk van Christus, op Zijn kruis. Dáár moeten we door gegrepen worden.”
De Amerikaanse theoloog gelooft niet in pamfletjes waarin staat: „Geloof je dit, dit en dit? Dan heb je geloofszekerheid.” „Nee, sla als predikant je armen om twijfelaars heen, leef mee en zeg dat ze misschien vanavond, of anders volgende week of over een maand geloofszekerheid zullen ontvangen. En bid of de Geest daarin meekomt. Christenen kunnen door perioden van grote duisternis gaan. God lijkt dan heel ver weg. Vertel dat de grote heiligen dat ook kenden. Werp Christus niet weg, maar klamp je aan Hem vast. Het licht zal komen.”
Jonathan Edwards
Calvijn is een van Pipers helden. Maar er zijn er meer, zegt hij. Owen, Spurgeon, Ryle, Lewis. „Maar ik denk dat er geen theoloog is die meer invloed op me heeft gehad dan Jonathan Edwards. Er zijn maar weinig mensen in de wereld die trouw aan de Schrift, een scherpe geest, een diep inzicht en intense gevoelens weten te combineren.”
Piper is dan ook blij met het „eerbetoon” van de Britse theoloog James Packer, die eens schreef in een recensie schreef dat „Jonathan Edwards, wiens geest over de meeste van Pipers bladzijden loopt, zeer verguld zou zijn met zijn discipel.”
Wat hij precies aan de achttiende-eeuwse puritein te danken heeft, beschrijft Piper in het boek ”Toekomstige genade”. De opvatting dat het belangrijkste doel van de mens is God te verheerlijken door eeuwig van Hem te genieten –door Piper aangeduid als christelijk hedonisme– vindt hij terug in de geschriften van Edwards. „God wordt niet alleen verheerlijkt doordat men Zijn heerlijkheid ziet, maar ook doordat men zich daarin verheugt. Zijn heerlijkheid wordt dan door de hele ziel ontvangen, zowel door het verstand als door het hart.”
Daarin heeft volgens Edwards ook berouw een plaats, aldus Piper. „Berouw over de zonde is droefheid die voortkomt uit het zien van Gods voortreffelijkheid en genade, maar het begrip van die voortreffelijkheid of genade leidt noodzakelijk en onvermijdelijk tot vreugde. Hoe groter dus de droefheid, des te groter de vreugde.”
Verwarrend
Piper stelt dat iedere christen een christenhedonist behoort te zijn. Het hedonisme stelt dat het menselijk genot het hoogste goed is; voor Piper is dat vreugde in God. Als mensen hun diepste levensvreugde niet in Hem zoeken maar in allerlei afgoden, is dat zonde tegenover God.
Critici vinden de term christelijk hedonisme verwarrend, omdat Piper juist het tegenovergestelde beweert van wat er doorgaans onder hedonisme wordt verstaan: het menselijk zoeken naar zo veel mogelijk genot. Toch blijft de Amerikaanse predikant het woord verdedigen, onder meer in het boek ”Verlangen naar God”.
Onopgeefbaar is het woord christenhedonist echter niet. „Die term zal toch als een damp verdwijnen. Maar mijn gebed is dat de waarheid in deze visie zal voortgaan en overwinnen. Mijn verlangen is de allesovertreffende grootheid van God op elk terrein van het leven bekend te maken. Mijn ontdekking is dat God niet daar het meest geëerd wordt waar Hij slechts uit plichtsgevoel wordt gediend, maar daar waar Hij met vreugde wordt gesmaakt. „Verlustig u in de Heere.””
Levensloop
John Stephen Piper wordt op 11 januari 1946 geboren in Chattanooga, in de Amerikaanse staat Tennessee. Zijn vader is een rondreizende predikant.
John Piper studeert van 1964-1968 literatuur en filosofie aan Wheaton College. Daar ontmoet hij Noël Henry, met wie hij in 1968 trouwt. Zij krijgen vier zoons en adopteren een dochter.
Aan het Fuller Theological Seminary behaalt Piper zijn bachelor theologie. Door de colleges van dr. Daniel Fuller ontdekt hij de werken van de achttiende-eeuwse predikant Jonathan Edwards, die hem sterk beïnvloeden.
Piper vervolgt zijn studie aan de universiteit van München (1971-1974). Zijn proefschrift gaat over Christus’ opdracht vijanden lief te hebben. Van 1974-1980 doceert hij aan Bethel College in St. Paul, Minnesota.
Op 14 oktober 1979, gisteren dertig jaar geleden, voelt Piper zich geroepen het Evangelie te gaan verkondigen. Hij wordt predikant van de Bethlehem Baptist Church in Minneapolis, waaraan hij nog steeds verbonden is. Met zijn organisatie ”Desiring God” wil hij „passie” voor de soevereiniteit van God en de vreugde in Christus verspreiden. Op de website desiringgod.org staan honderden preken en artikelen van hem.
Piper schreef tientallen boeken, waarvan ”Desiring God” (”Verlangen naar God”) het bekendst is. Een groot aantal boeken is inmiddels in het Nederlands vertaald, zoals ”Toekomstige genade” (uitg. Buijten en Schipperheijn), ”Honger naar God” (uitg. Gideon), ”Vechten voor vreugde” (uitg. Het Zoeklicht) en ”Waarom moest Jezus sterven?” (uitg. De Banier).
www.desiringgod.org; www.verspiljelevenniet.nl.
Christenhedonist
In de inleiding van zijn boek ”Verlangen naar God” (uitg. De Banier) beschrijft John Piper hoe hij een „christenhedonist” werd. Een fragment.
„Je kunt de hele wereld op haar kop zetten door één woord in de geloofsbelijdenis te veranderen. In de traditie (de Westminster Catechismus, MS) is een bekende uitspraak gedaan: „Het hoogste doel van de mens is God verheerlijken én eeuwig van Hem genieten.”
En? Net als met suiker én melk? Soms verheerlijk je God én soms geniet je van Hem? Soms krijgt Hij zijn eer, soms jij je blijdschap? ”En” is een heel dubbelzinnig woord! Want hoe verhouden die twee dingen zich tot elkaar?
Het is duidelijk dat de theologen van weleer het niet over twee dingen hadden. Ze hadden het over „hoogste doel”, niet over „hoogste doelen.” God verheerlijken en van Hem genieten, dat was voor hen één en hetzelfde doel. Hoe kan dat? Daarover gaat dit boek.
Het gaat me niet zozeer om de bedoeling van theologen uit de zeventiende eeuw. Maar Gods bedoeling in de Schrift vind ik wel heel erg belangrijk. Wat heeft God te vertellen over ons hoogste doel? Hoe leert God ons Hem de eer te geven? Gebiedt Hij ons om van Hem te genieten? Zo ja, wat heeft die zoektocht naar blijdschap in God dan te maken met al het andere? Ja, echt al het andere! „Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods” (1 Korinthiërs 10:31).
Het gaat er in dit boek bovenal om dat God in alle dingen van het leven wordt verheerlijkt op de manier die Hij zelf heeft bepaald. Met het oog daarop is dit boek geschreven, om je ervan te overtuigen dat „het hoogste doel van de mens is God verheerlijken dóór eeuwig van Hem te genieten.”
Toen ik studeerde, had ik het onbestemde, knagende gevoel dat er iets niet klopt als je goede dingen doet omdat je daar zelf gelukkig van wordt. Ik dacht dat het niveau van mijn morele handelen daalde naarmate mijn verlangen naar eigen genoegen sterker werd. Ik vond het toen niet erg om voor mijn eigen genoegen een ijsje te kopen in de mensa, omdat de morele gevolgen daarvan tamelijk onbeduidend leken. Maar gedreven worden door geluk of genoegen bij christelijk vrijwilligerswerk of in de kerk – dat leek mij egoïstisch, utilistisch, goedkoop.
Ik vond dat lastig, want ik kon geen passend alternatief verzinnen. Ik kampte met een heel groot verlangen naar geluk, een verschrikkelijk sterke behoefte om te genieten, maar steeds wanneer ik een morele keuze moest maken, zei ik tegen mezelf dat die behoefte geen invloed mocht hebben.
Vooral op het terrein van aanbidding en lofprijzing raakte ik gefrustreerd. Ik zag aanbidding puur als plicht, omdat dat onbestemde gevoel van eigenbelang nooit een rol van betekenis mocht spelen in mijn doen en laten. En dan gaat het niet meer van harte.
Maar toen bekeerde ik me tot het christelijk hedonisme. In een paar weken kwam ik erachter dat het onbijbels en hoogmoedig is om God te aanbidden zonder van Hem te genieten (let op de twee woorden: van Hem. Niet van zijn gaven, maar van Hem; niet van onszelf, maar van Hem). Door een hele reeks inzichten werd ik christenhedonist.”