Ze is als Afrikaanse begaan met haar continent en heeft daarom een boodschap die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: stop met de hulp aan Afrika. De van oorsprong Zambiaanse econome Dambisa Moyo: „Ontwikkelingshulp is voor de meeste delen van de derde wereld een regelrechte politieke, economische en humanitaire ramp.”
Zestig jaar ontwikkelingssamenwerking is voor haar allerminst reden voor een feestje. Na meer dan 1 biljoen dollar aan ontwikkelingshulp zijn de ontvangers daarvan er volgens Moyo „veel slechter” aan toe dan voordien. „Miljoenen in Afrika zijn nu armer, juist door hulpverlening; ellende en armoede zijn niet geëindigd, maar juist toegenomen”, schrijft ze in haar boek, waarvan ze deze week de Nederlandse editie presenteerde.
Geen wonder dat Moyo, die voor de Wereldbank en de gerenommeerde investeringsbank Goldman Sachs werkte, grote deining in de wereld van de ontwikkelingshulp veroorzaakte. Haar punten van kritiek zijn niet nieuw, maar het feit dat een erudiete, jonge Afrikaanse vrouw ze te berde brengt, zorgt voor veel aandacht en reuring. De bekende ontwikkelingseconoom Jeffrey Sachs, het brein achter de Millenniumdoelstellingen, noemde Moyo’s denkbeelden „wreed en misplaatst.” Vele anderen probeerden de gedachten van de Zambiaanse te weerleggen.
Of ze haar mening op grond van alle reacties op punten heeft bijgesteld? Ze lacht, merkt op dat die vraag haar alleen in Nederland, maar daar dan ook door elke journalist gesteld wordt. „Maar nee”, zegt ze. „Op kleine punten zou ik wat nuance kunnen aanbrengen, maar aan de centrale boodschap van het boek doe ik niets af.”
Ghana
Moyo is er vast van overtuigd dat afschaffing van hulp en het volgen van haar alternatieve programma voor Afrika de enige weg is om verder te komen. Ze richt haar pijlen vooral op de geldstromen die vanuit regeringen en andere officiële instanties naar derdewereldlanden vloeien, en minder op hulporganisaties, hoewel ze ook daar bedenkingen bij heeft.
De oplossing van Moyo is een economische. Volgens haar zouden Afrikaanse landen al een grote stap vooruit zetten door obligatieleningen op de internationale kapitaalmarkt te brengen. Obligaties zijn feitelijk leningen of schuldbekentenissen. De overheid belooft bij het uitbrengen van de obligatie het geld aan de leningverstrekker terug te betalen, plus de rente. Wanneer een regering dat niet doet, wordt ze door de leningverstrekkers afgestraft. In het geval van een lening van een donor of de Wereldbank gelden er vaak mildere voorwaarden.
Moyo noemt in haar boek Ghana als voorbeeld van een land dat zijn verantwoordelijkheid nam door in september 2007 een obligatielening van tien jaar ter waarde van 750 miljoen dollar op de internationale kapitaalmarkten te brengen. Een maand later volgde de Republiek Gabon. „Het zijn deze stappen voorwaarts die Afrika heel erg nodig moet zetten”, schrijft Moyo.
Maar is de uitgave van obligaties tijdens de huidige economische crisis nog wel zo rendabel? Ghana heeft de Wereldbank recent om aanvullende hulp moeten vragen en de uitgifte van obligaties is gestagneerd.
Ze veert op: „Ik weet voor Ghana genoeg manieren waarop ze aan die aanvullende leningen hadden kunnen komen buiten de Wereldbank om. Ik vind het ontzettend simplistisch van de Ghanese regering dat ze gewoon maar weer de hand hebben opgehouden.
Het grote probleem in Afrika is door de hulp gecreëerde gemakzucht. Regeringen kiezen het liefst de gemakkelijkste weg, maar voor de langere termijn is het kortzichtig.”
Baby
De Ghanese oud-president John Kufuor liet recent in Nederland weten dat hulp nog altijd noodzakelijk is voor zijn land. „Ons land is een baby die moet leren lopen. Dat gaat met vallen en opstaan”, zei hij.
Moyo wordt fel. „Hoe kan hij dat zeggen? Alle donorlanden hebben met de crisis te maken. De crisis heeft de bron van de hulpverlening gestopt en dan gaat zo’n man pleiten voor meer hulp. Dat noem ik een slecht beleid voeren.”
Ze schudt toornig haar hoofd. „Een baby die moet lopen. Wanneer is Ghana afhankelijk geworden? In 1957. En dan moet je nu nog leren lopen? Bovendien hoeft het wiel helemaal niet opnieuw uitgevonden te worden. Het model voor vooruitgang is allang beproefd in Botswana, India, Taiwan, noem maar op. De oplossing lígt er gewoon.”
Maar heeft de economische crisis uw oplossing, die zwaar steunt op de vrijemarkteconomie, juist niet aangestast?
„Allereerst dit: landen hoeven niet direct de wereldmarkt op. De meeste Afrikaanse landen handelen nog niet eens met elkaar. Als ze daar eens mee zouden beginnen, zou er al veel veranderen.
Maar ook in de wereldeconomie liggen er kansen te over. De goudprijzen zijn weer gestegen, om maar iets te noemen. Er zijn genoeg mensen die in Afrika willen investeren. Ik snap niet waar de Afrikanen nog op wachten.”
Wijst de praktijk niet uit dat een kleine toplaag van economische groei profiteert, terwijl de armen alleen maar armer worden?
„Maar dat is een kwestie van beleid. Mijn grote punt is dat Afrikaanse regeringen hun verantwoordelijkheid moeten oppakken en daarbij hoort ook dat ze oog hebben voor gelijke toegang tot de rijkdommen en de ontwikkeling van het platteland.”
Kufuor zei tijdens zijn bezoek in reactie op uw boek dat u in een ivoren toren leeft, ver weg van de realiteit van Afrika.
„Hoor eens hier, die man ként mij niet eens. Ik durf er iets op te verwedden dat hij mijn boek niet eens heeft gelezen. De ellende is dat velen, ook in Afrika, popsterren als Bono meer ingeleid achten in de problematiek van Afrika dan Afrikanen als ik. Maar dat geflirt met sterren komt alleen maar voort uit het mechanisme dat bekende mensen nog bekendere mensen niet graag afvallen.
Dat het ook anders kan, bewijst Kofi Annan, een landgenoot van Kufuor. Hij is het niet in alles met mijn boek eens, maar heeft het bestudeerd en aangegeven dat de richting die ik wijs de juiste is. Een eerlijke beoordeling van mijn boek is wel het minste wat je mag verwachten.”
Missiescholen
U komt uit een typisch middenklasse-gezin, met bestudeerde ouders. Zelf woont u nu in Londen. In hoeverre is Moyo representant van de gewone Afrikaan, vragen critici.
„Middenklassefamilie? Mijn grootvader was een mijnwerker. Is dat middenklasse? Mijn ouders waren zeer arme mensen en hebben zich met grote inzet omhooggewerkt. Zelf heb ik zeer hard gewerkt om in Harvard en Oxford te studeren. Dat moest ik wel doen om met mijn opinie gehoord te worden.”
Het is niet de taak van externe actoren om voor bijvoorbeeld onderwijs in Afrika te zorgen, betoogt u. Maar het is onmiskenbaar dat velen die veel voor Afrika betekend hebben, zoals Nelson Mandela, op missiescholen gevormd zijn.
„Ik heb zelf ook op missiescholen gezeten. Maar een school gaat tenminste nog uit van het principe van wederkerigheid. Er wordt verwacht dat je op school presteert. Het probleem met de grote hulpstromen is nu juist dat er geen enkele tegenprestatie verwacht wordt.
Los daarvan is het niet de taak van een kerk, hulporganisatie of westers land om voor scholen in Afrika te zorgen. De regeringen van Afrikaanse landen moeten hun verantwoordelijkheid gewoon nemen. Daar gaat het mij om. Nederland zorgt toch ook niet voor scholen in Duitsland? Of Noorwegen in Italië?”
Hulpverleners zouden zeggen dat ze dat ene meisje op het oog hebben dat door scholing weer toekomst heeft.
„Maar als dat meisje van school komt? Kan ze dan werk krijgen? Alleen een regering kan voor een geïntegreerde aanpak zorgen. Hulpverlening levert voor de lange termijn geen oplossingen.”
Komt een conflictueus land als Congo er echt weer bovenop als de hulp teruggedraaid wordt?
„Mijn theorie is gebaseerd op de grote gemene deler. Ik ben me er terdege van bewust dat Afrika uit 54 landen bestaat, met zeer verschillende situaties. Iedereen begrijpt dat Somalië en Zambia niet op dezelfde manier benaderd kunnen worden. In het ene land zal de hulpverlening sneller afgebouwd worden dan in het andere.”
China
U prijst de manier waarop China in Afrika bezig is. Maar doet China met zijn eenzijdige gerichtheid op het ontginnen van de hulpbronnen niet hetzelfde als de kolonisators in het verleden?
„Dat is nu zo’n typisch westers verwijt. Het gaat erom wat de Afrikanen zelf vinden en die zijn in grote meerderheid blij met de rol van China in Afrika. Dat is uit onderzoek gebleken. China neemt Afrika serieus als handelspartner. Dat is belangrijk.”
Veel mensen voelen zich vanuit een christelijke ethiek gedrongen aan ontwikkelingshulp te doen.
„Er zijn buiten de hulporganisaties om genoeg manieren om de bevolking te steunen, bijvoorbeeld door het kopen van producten uit derdewereldlanden of om opdrachten te geven aan Afrikaanse handelslui via een site als kiva.org. Het is bovendien ook christelijk om uit te gaan van het principe ”wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”. Als wij waardig behandeld willen worden, moeten we Afrikanen ook waardig behandelen. Hulp ontvangen is niet waardig.”
Wat zou u ontwikkelingshulporganisaties adviseren?
„Ik zit zelf in de raad van advies van drie hulporganisaties. Die organisaties kunnen goed werk doen, maar moeten zich ervan bewust zijn dat ze geen oplossingen kunnen bieden. Landen zonder hulp hebben gemiddeld genomen meer vooruitgang geboekt dan landen die veel hulp krijgen. Dat is een feit, dat niemand kan ontkennen.”
Dit is het vierde deel in een serie over zestig jaar ontwikkelingssamenwerking.
Het doodlopende hulpvoorstel
De analyse van Dambisa Moyo komt er in de kern op neer dat hulpverlening de ontwikkeling van een land tegenhoudt. Doordat een overheid gratis geld krijgt, hoeft zij daarvoor geen verantwoording af te leggen aan de burgers. Daardoor creëert zij corruptie en ondermijnt zij de democratie. Door slecht bestuur gaat de economie achteruit, wat leidt tot meer armoede, waardoor er weer meer hulp nodig is, die tot nog meer corruptie leidt, ga zo maar door.
De donoren stellen weliswaar voorwaarden en dreigen met sancties in geval van overtreding, maar volgens onderzoeken is het effect daarvan uiterst minimaal. Corrupte regeringen kunnen gewoon weer rekenen op nieuw donorgeld. Een donor lijdt gezichtsverlies als zijn investering niets uitwerkt, dus laat die een land niet zomaar vallen. Wanneer een donor zich wel terugtrekt, is er vaak wel een andere donor geïnteresseerd.
Volgens Moyo raken kwetsbare economieën ontwricht door de grote stroom aan donorgeld vanuit het buitenland. De inflatie neemt toe, er wordt minder gespaard en geïnvesteerd, en door stijging van de wisselkoers daalt de export.
Moyo stelt een alternatief voor waarin ontwikkeling gedragen wordt door private investeringen en een land deelneemt aan de internationale financiële markten. Ze bepleit een geleidelijke afschaffing van de hulp. Systematische hulp kan een plaatshebben zolang die maar afneemt wanneer financiële alternatieven aanslaan. Moyo vraagt zich af wat er zou gebeuren als alle Afrikaanse landen een telefoontje zouden krijgen met het bericht dat alle hulp over vijf jaar stopgezet wordt. Die schoktherapie zou wel eens een aardverschuiving teweeg kunnen brengen, denkt Moyo.
N.a.v. ”Doodlopende hulp. Waarom ontwikkelingshulp niet werkt, en wat er wel moet gebeuren”, door Dambisa Moyo (vert. Ronald Kuil); uitg. Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2009; ISBN 9789 025 43 1686; 270 blz.; € 22,95.