„Ze schoten hen in de gauwigheid dood. Er vonden meerdere fusillades plaats. Ze losten één schot; als de Joden niet dood waren, losten ze, soms, een tweede schot.”
Grote man achter de tentoonstelling is de Franse priester Patrick Desbois (1955). Al in zijn jonge jaren wordt hij geconfronteerd met de gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. Onder meer via zijn grootvader, Claudius Desbois, die als krijgsgevangene van de Duitsers zat opgesloten in kamp Rava-Roeska in Oekraïne. Zijn ervaringen draagt Claudius als een zorgvuldig bewaard geheim met zich mee; het enige wat hij zich een keer laat ontvallen is dat het voor de „anderen” nog veel erger was dan voor hem en zijn kameraden. Die ”anderen”, zo begrijpt de jonge Patrick algauw, waren de Joden.
Loden last
Het geheim van zijn opa laat Desbois niet meer los. In zijn wens het raadsel te ontsluieren belandt de priester uiteindelijk in Rava-Roeska, waar hij in 2002 na de nodige moeite een Joods massagraf vindt. Tevens wordt hij geconfronteerd met bejaarde dorpsbewoners die destijds ooggetuigen waren van de gruwelijke gebeurtenissen. Door zich na zestig jaar stilzwijgen eindelijk uit te spreken, lijkt een loden last van hun schouders te vallen.
Vanaf dat moment besluit Desbois alle Joodse massagraven in Oekraïne systematisch in kaart te brengen. Met onder meer een tolk, cameraman en ballistisch expert –die de kogels rond de massagraven traceert– trekt de priester sinds 2004 met een minibus door het land om in een race tegen de klok de verhalen van zo veel mogelijk ooggetuigen op film en schrift vast te leggen. Het voorwerk wordt verricht door een Oekraïense onderzoeker, die de Duitse archieven in Ludwigsburg en Sovjetdocumenten in Washington onderzoekt.
Het resultaat van Desbois’ inspanningen zijn terug te vinden in de tentoonstelling in Kamp Vught. Het eerste deel van de expositie gaat uitgebreid in op de historische context van de genocide op de Joden in Oekraïne, dat ten tijde van de Duitse inval op 22 juni 1941 onderdeel vormde van de toenmalige Sovjet-Unie. Dat de expositie in Frankrijk tot stand is gekomen, is duidelijk zichtbaar. De uitgebreide teksten op de borden zijn in het Frans met daaronder een vertaling in het Engels. De Nederlandse bezoeker moet het doen met samenvattingen op geplastificeerde A4’tjes.
Chloor
Het meest indrukwekkende zijn de getuigenverslagen in het tweede deel van de expositie, waar ook authentieke voorwerpen zoals geweren, kogels en kleding zijn tentoongesteld. De verslagen zijn deels in geschreven vorm, deels in de vorm van –Nederlands ondertitelde– videofragmenten, die zijn te volgen op een achttal monitoren. De verslagen zijn aangrijpend –niet voor niets geldt voor de expositie een minimumleeftijd van 16 jaar– en kennen in de kern hetzelfde verloop: Nadat de Joden bijeen waren gedreven, moesten ze zich geheel ontkleden, hun laatste persoonlijke bezittingen inleveren, groepsgewijs naar de rand van een grote kuil lopen, waar ze met één schot door het hoofd of in de nek werden gedood en voorover vielen. Moeders moesten hun kind op de arm houden. Zo konden de beulen met één kogel een einde maken aan twee levens, wat munitie uitspaarde.
Nadat de slachtpartij was voltooid, werd het massagraf met een dun laagje zand bedekt, waarna de aarde in de meeste gevallen nog een dag of drie bewoog, aangezien voor menigeen in het graf de doodsstrijd nog niet was gestreden. Vaak moest een graf worden ‘nabehandeld’ met ongebluste kalk of chloor om een einde te maken aan de stromen bloed en de ondraaglijk wordende stank.
Een enkeling wist zelfs aan het graf te ontkomen! Zo verhaalt een ooggetuige van de massamoord in Babi Jar, Hinna M. Ivguinivnia: „Ze (de Joden, DT) werden boven aan het ravijn opgesteld, ze werden gefusilleerd en ze vielen. Er waren zelfs soldaten die keken of er nog levende mensen in het ravijn lagen. Ik herinner me dat een vrouw die ik na de oorlog heb gekend, Dina Pronicheva, levend in de diepte viel. De soldaat liep in het ravijn over de lichamen, hij liep over haar been maar ze gaf geen schreeuw. Ze heeft de nacht afgewacht om uit het ravijn te komen. Ze heeft zich verstopt in een schuur. Een hond die haar zag, begon te blaffen. De eigenaresse van de schuur kwam naar buiten en zei haar man de soldaten te waarschuwen dat een Jodin zich schuilhield. Een agent is haar komen opzoeken maar heeft haar toch laten gaan.”
Kaïn en Abel
Het laatste deel van de expositie, die duurt tot 9 januari, is gewijd aan het speurwerk van Desbois. Zijn team heeft in Oekraïne sinds 2004 700 onbekende massagraven blootgelegd en meer dan 600 getuigen ondergevraagd. Het werk zit er echter nog niet op. „In Oekraïne is het voor de helft afgerond”, zegt de priester desgevraagd. „Daarnaast zijn er twee nieuwe teams gevormd, één voor Wit-Rusland en één voor Rusland. Plannen zijn er ook voor de Baltische landen, maar daar vormt de taal nog een groot probleem.”
Tegenwerking zegt de Fransman niet te ondervinden bij zijn werk. „De mensen zijn na al die jaren opgelucht dat ze hun verhaal kwijt kunnen. Bovendien spreek ik niet met hen om een oordeel te geven. Ik ben alleen geïnteresseerd in de historische feiten.”
Voor Desbois, die zijn ervaringen ook vastlegde in het boek ”Holocaust door kogels”, is er helaas nog werk genoeg. Van zijn motivatie maakt de gedreven priester geen geheim. Tijdens de opening van de tentoonstelling afgelopen donderdag refereerde hij aan de geschiedenis van Kaïn en Abel. „Op de vraag waar onze Joodse broeder in Oekraïne of Wit-Rusland is, mogen we niet stil blijven. Europa mag niet worden gebouwd op het kwaad van de stilte. Het mag met de Holocaust niet gaan zoals lange tijd met de Armeense genocide, waarvan Adolf Hitler ooit stelde dat niemand die zich meer herinnerde.”
Mede n.a.v. ”Holocaust door kogels. Op zoek naar getuigen en sporen van de massamoord in Oekraïne”, door Patrick Desbois; uitg. Verbum, Laren, 2009; ISBN 978 90 74274 32 6.