Marokkaanse bruid met inruiloptie
In de steden van Marokko gaat haast geen zomernacht voorbij zonder luidruchtig getoeter. Wéér een blije trouwstoet van glimmende auto’s. Maar wie een tipje van de bruidssluier zou oplichten, zou soms al tal van toekomstige problemen kunnen waarnemen. Ze geven veel vakantiehuwelijken al bij de start een zwarte rand.
Het is zomer, dus de mensen van de telefonische hulpdienst Sensoor in Nederland zijn erop voorbereid: de telefoon gaat vaker dan anders. Dit keer belt een Marokkaanse vrouw uit Rotterdam die haar hart wil luchten. Ze gaat met haar man en kinderen op vakantie naar Marokko, maar is bang dat ze nooit meer terug zal komen. „Als je je niet koest kunt houden, ga je maar lekker terug”, liet haar man zich pas tijdens een van hun vele ruzies ontvallen. En ze weet dat hij in staat is haar werkelijk achter te laten.
De vrouw is een van de vele bellers met dat probleem, zegt medewerkster Melek Kizilaslan van Sensoor. „In januari hebben we dit soort gesprekken zelden, maar rond de zomer belt er zeker iedere week wel een vrouw die bang is dat ze achtergelaten wordt in het land van herkomst.”
Bij Sensoor –de grootste telefonische hulpdienst van Nederland– kunnen de vrouwen tegenwoordig met hun eigen taal terecht. Bij de afdeling Sensoor in eigen taal is er altijd wel iemand die Arabisch spreekt, en vaak is er ook een medewerker die de Berbertaal machtig is. „En die uit hun eigen cultuur komt”, vult Kizilaslan aan. „Iemand die hen kan begrijpen. Een autochtoon heeft geen weet van deze problematiek. Die denkt: hè, wat is dit nou?”
”Dit” is het vraagstuk van achtergelaten mensen. En die problematiek is groot. „Elk jaar komen hier toch wel enkele tientallen meldingen binnen van achtergelaten vrouwen”, zegt Mohamed Sayem in het Noord-Marokkaanse Berkane. Hij is coördinator van de mede door de overheid gefinancierde Stichting Steun Remigranten (SSR), die in Berkane kantoor houdt. Dat kantoor is een Nederlandstalige oase in Marokko. Zelfs de receptioniste spreekt vloeiend Nederlands.
Sayem en zijn mensen helpen Marokkanen met een Nederlandse achtergrond die om wat voor reden dan ook weer in Marokko terecht zijn gekomen. Soms zijn ze vrijwillig geremigreerd, soms ook komen er vrouwen langs die tijdens de vakantie in Marokko zijn achtergelaten door hun man.
De coördinator bladert in het juist verschenen jaarverslag over 2008. Voor het eerst signaleerde de SSR een daling van het aantal achterlatingen. „Het gevolg van onze uitgebreide campagne”, vermoedt Sayem. „De bewustwording onder Marokkaanse vrouwen in Nederland dat ze op vakantie achtergelaten kunnen worden, neemt toe.”
Toch kwamen er vorig jaar nog altijd 29 meldingen binnen. „Vaak zijn dat heel schrijnende situaties”, weet Sayem. „Vooral omdat lang niet alleen vrouwen er de dupe van zijn. Het komt ook geregeld voor dat kinderen of zelfs hele gezinnen worden achtergelaten.”
Haveloos vertrek
Dat blijkt in Oujda, een provinciestad op een uur rijden van Berkane. Het is laat in de avond. In het centrum is het druk; steeds weer komt luid toeterend een trouwstoet voorbij. De ramen van de auto’s staan open, opgeschoten jongens hangen half buitenboord en zwaaien met vlaggen en slingers. In de zomer wordt er haast iedere dag massaal getrouwd in de Marokkaanse migrantensteden. Want trouwen, dat doen ook vernederlandste Marokkanen nog altijd het liefst met een landgenoot – als ze al niet uitgehuwelijkt worden.
Bovendien: een bruid uit het Westen aan de haak slaan is voor de gewone man in Marokko zo’n beetje de enige overgebleven optie om nog legaal Europa in te komen. En dat is iets wat veel Marokkanen nog altijd dolgraag willen.
Maar huwelijken die om die reden of onder druk van de familie gesloten worden, blijken niet erg stabiel te zijn. Veel zomerhuwelijken stranden, soms al na enkele maanden.
Khadija Tabibi (20) maakte het mee met haar ouders. Ver van het feestgedruis stapt ze zelfverzekerd door de donkere steegjes van een van de oude wijken van Oujda. Het is laat in de avond. Vanuit deuropeningen kijken mannen argwanend toe. Een paar kinderen spelen met een bal. Nog een hoek om, dan opent Khadija een deur. Erachter ligt een haveloos vertrek. Een oudere vrouw staat schuchter bij een deur. „Mijn moeder”, wijst Khadija. De vrouw knikt en verwijdert zich.
Khadija is Nederlandse, of beter gezegd: wéér Nederlandse. Trots laat ze haar paspoort zien. Over twee dagen vliegt ze van Oujda naar Amsterdam, waarmee ze veertien jaar tirannie door haar vader afsluit.
„Het begon toen ik zes jaar was”, legt Khadija uit op de bank in een klein vertrek. Haar weinige bezittingen heeft ze er zorgvuldig uitgestald. „Mijn vader, die in Nederland woonde en gescheiden is van mijn moeder, wilde mij laten overkomen naar het Westen. Maar eigenlijk ging het in Nederland vanaf de eerste dag mis.”
Spelen? Vergeet het maar. Ongevraagd praten? Hup, naar je kamer. Of, als paps minder goedgezind is: een oorvijg waar je van suizebolt. Het is een korte samenvatting van wat Khadija in Nederland overkomt.
En dan is er nog de school. „Ik ging naar groep 3, maar ik sprak geen woord Nederlands. Heel vreemd was dat voor mij.” Thuis kan ze haar verhaal niet kwijt. „Dat vonden mijn vader en stiefmoeder niet belangrijk.”
Ook dat Khadija al in de tweede maand bijna vloeiend Nederlands spreekt –„mijn vader en stiefmoeder leerden de taal van mij”– en dat ze binnen de kortste keren de beste van haar klas is, stuit thuis op een muur van stilzwijgen.
Al snel komen daar de mishandelingen bij. „Eén keer, ik was toen bijna 11 jaar, ben ik naar de buren gerend om de politie te bellen. Mijn vader had me toen ontzettend veel geslagen. De politie bracht me meteen naar de kinderbescherming. Daar was ik twee, drie weken. Toen kwam hij me halen, met groot nieuws. We gaan op vakantie naar Oujda om je moeder te zien, zei hij.”
Dat pakt anders uit. „Toen we in Marokko op het vliegveld waren geland, zag ik in de terminal opeens dat we niet in Oujda waren, maar in Agadir. Dat ligt helemaal aan de andere kant van het land! Toen besefte ik voor het eerst dat hij helemaal niet naar mijn moeder wilde, dat hij allang iets anders in gedachten had.”
Strengislamitisch
Als 11-jarig meisje wordt Khadija zonder verdere poespas achtergelaten bij een zus van een vriend van haar vader. „Ik had die vrouw nog nooit gezien.” Khadija komt van de regen in de drup. Ook in Agadir komt ze haast niet buiten. „De mensen waar ik woonde, zijn strengislamitisch. Ze deden veel moeilijker dan mijn vader. Alleen voor school mocht ik de deur uit.” Bovendien is er, opnieuw, de taal. „Ze spraken Arabisch, daar begreep ik helemaal niks van. Ik heb het daar een beetje geleerd.”
Maar Khadija is een vechter, erkent ze zelf. „Ik werkte net als in Nederland heel hard en was daar na een paar maanden ook de beste van de klas.”
Of het echt alleen een vechtersmentaliteit is die daarvoor zorgde? Khadija lacht, een tikkeltje verlegen. „Ik leerde vooral zo hard omdat ik bang was voor klappen”, zegt ze zacht. „Op school kregen de kinderen regelmatig klappen in hun handpalmen en op hun voetzolen.” Ze kijkt naar de grond. „Bijvoorbeeld als je je Koranverzen niet goed kon opzeggen. En het waren heel lange.”
Geen woord
Bijna negen maanden nadat haar vader haar plompverloren achterliet, herhaalt hij dat kunstje. Het is dan het jaar 2000, Khadija is bijna twaalf jaar oud. Plots staat hij voor haar neus, nors als altijd. Zonder uitleg wordt Khadija met haar bagage ingeladen en per auto naar Oujda getransporteerd, haar geboortestad. „De hele rit lang, anderhalve dag, heeft hij geen woord tegen me gezegd. Ik wist niet eens waar we heen gingen.” Eenmaal in Oujda zet vaderlief bagage en dochter uit de auto en rijdt weg – opnieuw zonder een woord te zeggen.
Khadija zoekt haar moeder op, in hetzelfde haveloze huis waar ze nog altijd woont. Maar ook daar blijken de zaken veranderd te zijn. „Ze was intussen ook opnieuw getrouwd. Ze had een kind en haar man was ziek. Ik kon ook daar niet blijven.”
Met haar moeder stapt ze naar de Stichting Steun Remigranten in Berkane. De medewerkers daar schakelen een advocaat in voor het achtergelaten meisje. „Maar al snel werd duidelijk dat ik tot mijn achttiende zou moeten wachten voordat ik terug kon naar Nederland.”
Nu is ze twintig. Ze is klaar voor haar toekomst in het land waarvan ze de taal spreekt. Om daar voor de zoveelste keer opnieuw te beginnen. Ze haalt haar schouders op. „Je kunt wel huilen en gaan zitten nadenken, maar dat brengt je alleen maar verder weg van je doel. Dan kun je beter vechten.”
Enorm taboe
Toch kiezen veel vrouwen ervoor om te zwijgen over wat ze meemaken, weet medewerker Kizilaslan van de telefonische hulpdienst Sensoor, waar veel vrouwen hun hart uitstorten. „Er rust een enorm taboe op achtergelaten worden. Het is toch je man die je dat aandoet, en je gaat niet de vuile was buiten hangen. Daarom zijn de vrouwen vaak radeloos. Ze weten niet meer hoe ze moeten denken en wat ze moeten doen.”
Daar komt nog bij dat het vaak om importbruiden gaat, vrouwen die op latere leeftijd naar Nederland zijn gehaald en soms nauwelijks een woord Nederlands spreken. „Ze hebben in Nederland meestal niemand die achter hen staat. Dat maakt het extra gecompliceerd.”
Dat laatste ziet ook Mohamed Sayem van het steunpunt voor remigranten. „Achtergelaten vrouwen zijn regelmatig oudere huwelijkspartners uit het Rif. Bij nader inzien bevalt zo’n vrouw niet. Soms moet je dat letterlijk zien, ja – dat een vrouw onvruchtbaar blijkt te zijn. Een terugkerend patroon is dat de man vindt dat zijn vrouw haar plaats niet kent.”
Soms lukt het Sayem om iemand weer terug te krijgen naar Nederland, soms ook niet. Khadija Tabibi, met haar schrijnende ervaring meermalen gedumpt te zijn, klopte al op haar twaalfde aan bij de SSR. Toch moest ze tot haar achttiende wachten voordat ze in aanmerking kwam voor een paspoort. „En dan nog”, zegt de coördinator, „nemen deze meiden die hele geschiedenis van angst natuurlijk met zich mee, hoe groot ze zich ook houden.”
Dat blijkt de volgende ochtend. De dappere Khadija, die zich overal doorheen slaat, stuurt een lange sms. Of alles over haar toekomstplannen in Nederland buiten het artikel kan blijven, „want mijn vader zoekt me weer.” En daarna belt ze nog even voor de zekerheid, vlak voordat ze op het vliegtuig stapt naar Nederland. „Ik weet niet wat hij van plan is. Ik ben bang.”
Marokkaans en Nederlands recht botsen soms hard
Wie heeft er gelijk als zowel de Nederlandse als de Marokkaanse rechter uitspraak doet in een zaak rond een achtergelaten vrouw? Een algemeen antwoord is niet te geven. Gevolg: harde botsingen tussen de verschillende rechtssystemen.
Het is een stuk beter dan het was, het Marokkaanse familierecht. In 2004 voerde de huidige koning Mohammed VI, die zich graag van zijn moderne kant laat zien, een nieuwe versie van de Mudawwanah in, zoals het familierecht in Marokko wordt genoemd. Vooral vrouwen kregen met de invoering van de Mudawwanah een betere positie. In theorie althans; in de praktijk is er met name voor de analfabete vrouwen in de berggebieden –die verbetering van hun positie het hardst nodig hebben– maar bar weinig veranderd.
Eén ding in de nieuwe wet bleef ongewijzigd: de islamitische basis van het recht, gestoeld op de malikitische rechtsschool binnen de islam. Die rechtsschool is een van de vier dominante scholen over het islamitisch recht en is traditioneel van karakter. Een principiële rechtsongelijkheid tussen man en vrouw zit er ingebakken. Het gevolg: ook met een modernisering van de Mudawwanah blijft de achterstelling van vrouwen gewoon bestaan.
Wat ook hetzelfde bleef, is het Marokkaanse rechtsprincipe van eenmaal een Marokkaan, dan altijd een Marokkaan. Het gevolg: Marokko wil dat zijn wetten wereldwijd ook van toepassing zijn op Marokkaanse migranten. Dat die opvatting harde botsingen tot gevolg kan hebben met –onder meer– het Nederlandse recht, laat zich raden.
De Stichting Steun Remigranten in Berkane, die Nederlandse Marokkanen in Noord-Marokko helpt, zou zonder juridische kennis dan ook beter kunnen opdoeken. In de zaken die op het kantoor langskomen, doet zeer regelmatig zowel een Nederlandse als een Marokkaanse rechter uitspraak. „Die conflicterende wetgeving komt het vaakst voor rond de problematiek van achtergelaten vrouwen”, zegt juridisch medewerkster Rachida El Boundati. „Daarvan zeggen wij dat in principe het Nederlandse recht zou moeten gelden. Beide personen woonden vóór de achterlating immers in Nederland.”
Het was dit soort kwesties dat minister Hirsch Ballin eind mei tijdens een werkbezoek aan onder meer de SSR in Berkane kreeg voorgelegd. „Hij was zeer betrokken”, zegt El Boundati.
Op het gebied van kinderontvoeringen wist Hirsch Ballin zelfs een doorbraak te bereiken: Marokko heeft toegezegd binnenkort de Haagse Conventie –waarin internationaal privaatrecht geregeld wordt– te zullen ondertekenen. Daardoor moeten ontvoerde kinderen in de toekomst sneller weer terug naar Nederland kunnen komen.
Hamid is zijn leven in Nederland niet zeker
Niet alleen meisjes en vrouwen worden achtergelaten in Marokko, ook jongens kunnen daarvan het slachtoffer zijn. Levend bewijs daarvan is Hamid (21), een schuilnaam voor een jonge Marokkaanse Nederlander uit een klein dorpje in het Rifgebergte. Hij wil wel praten, maar alleen als zijn vader er helemaal niets van te weten komt. „Hij wil me dood hebben.”
Als de Hamid vijf jaar oud is, wordt hij door zijn vader vanuit Marokko naar Nederland gehaald, samen met zijn moeder en de andere kinderen. „Ik kende mijn vader tot dan toe eigenlijk niet. Hij kwam soms maar één keer per jaar naar Marokko. En dan nog vierde hij vakantie in de mooie plaatsen. Af en toe kwam hij dan dronken bij ons binnenvallen.”
Eenmaal in Nederland wordt Hamid geslagen door zijn vader. Hard en veel. „Met een tv-kabel. Dan kon ik me twee, drie dagen lang nauwelijks bewegen.”
Dan krijgt de jongen op weg naar school in Nederland een ernstig ongeluk. Hamid wordt aangereden en zweeft een tijdlang op het randje van de dood. Op een terras in zijn geboortedorp in Marokko laat hij zijn littekens zien. „Sindsdien heb ik nog altijd moeite om in mijn hoofd de dingen op een rijtje te krijgen.”
Dubbele uitkering
Vanaf het moment dat Hamid, als gevolg van het ongeluk, in aanmerking komt voor een uitkering, gaat het helemaal mis. Zijn vader neemt het hele gezin mee naar Marokko, laat vrouw en kinderen achter en vertrekt met alle papieren. De achterblijvers hebben geen poot om op te staan.
Intussen strijkt zijn vader in Nederland een dubbele uitkering op, merkt Hamid als hij er toch in slaagt weer naar Nederland te komen. „Hij krijgt een uitkering omdat hij zegt dat hij ziek is. En daarnaast pikt hij míjn uitkering in.”
Aan dat laatste wil Hamid een eind maken. Maar hij is bang voor de gevolgen. „Mijn vader wil niet dat ik mijn eigen uitkering opeis. Toen hij doorkreeg dat ik in Nederland was, werd hij bang dat die uitkering in gevaar zou komen. Hij zette me onder druk: Of je gaat op eigen kracht naar Marokko, of ik zorg ervoor dat je daar aankomt, maar dan in een doodskist.” Hamid pakte zijn biezen en vertrok, naar zijn het land van zijn verleden, maar zonder toekomst.
Rust en vrede
Sinds enkele dagen heeft Hamid van de ambassade in Marokko een Nederlandse verblijfsvergunning gekregen. Eenmaal in Nederland kan hij proberen zijn leven weer op orde te krijgen. Maar geld voor de reis heeft hij niet.
En dus slijt hij zijn dagen vooralsnog doelloos op straat in zijn stoffige geboortedorp in het Rifgebergte. Nederlands spreekt hij vloeiend, maar hij heeft er helemaal niets aan.
Voelt hij zich meer Nederlander of toch ook Marokkaan? Hij schudt zijn hoofd. „Ach meneer, ik wil alleen maar goed zijn in mijn hoofd. Nederlander of Marokkaan, dat boeit me niet. Als ik maar rust en vrede heb. Hier heb ik dat in elk geval niet. Ik ben 21, ik heb niets in mijn leven. Desnoods moet ik in Nederland maar op straat leven. Maar alles is beter dan dat ik hier langzaam sterf.”