De regering moet de wissel omzetten met betrekking tot het gezinsbeleid. Nu is het te veel gericht op de arbeidsparticipatie van de vrouw, stellen Jaco van den Brink en Jan Schippers. Dinsdag presenteert het Wetenschappelijk Instituut SGP –waar beiden werkzaam zijn– de notitie ”De staat achter de voordeur?! Overheidsinvloed op het gezin in internationaal perspectief”.
Het is interessant om op excursie naar het buitenland te gaan om te bezien hoe andere westerse landen deze vragen beantwoorden. Vervolgens is na te gaan hoe het Nederlandse beleid zich daarmee verhoudt. Het Wetenschappelijk Instituut SGP bespeurt in Nederland een tendens in de richting van de Zweedse werkwijze, waarbij de staat een grote rol vervult. Is deze tendens positief voor gezinnen?
Het gezinsbeleid in de meeste westerse landen kan ruwweg worden ingedeeld aan de hand van drie modellen. Zo is er het sociaaldemocratische model, waarvan vooral Zweden een goed voorbeeld is. Verder het liberale model, waarvoor de Verenigde Staten representatief zijn, en ten slotte het corporatistische model, dat in bijvoorbeeld Duitsland wordt toegepast.
Vertrouwen
In het sociaaldemocratische model gaat de nadruk op individuele ontplooiing gepaard met groot vertrouwen in de overheid. Een belangrijk kenmerk van sociaaldemocratische maatregelen is dat die universeel zijn: ze richten zich op alle burgers en zijn niet gericht op specifieke problemen bij specifieke groepen.
Zo stimuleert de Zweedse regering met uitgebreide regelingen voor ouderschapsverlof en financiering van kinderopvang dat moeders veel betaald werk verrichten. Het welzijnsbeleid met betrekking tot het gezin richt zich op alle kinderen. Zo krijgt elk Zweeds gezin te maken met voorlichting over opvoeding van overheidswege.
Het liberale model kenmerkt zich juist door wantrouwen jegens de overheid en een groot vertrouwen in de vrije markt. In de Verenigde Staten is het beleid er dan ook op gericht dat gezinnen zo min mogelijk afhankelijk zijn van overheidssteun.
Het beleid volgens het liberale model kent vooral specifieke maatregelen, bijvoorbeeld om armoede te bestrijden. Het welzijnsbeleid met betrekking tot gezinnen is vooral voorwaardenscheppend: de overheid coördineert de aanpak en laat veel over aan particuliere instellingen.
In het corporatistische model ten slotte ligt de nadruk op het beschermen van instituties als het gezin. In corporatistische landen is er vaak een afgewogen mix van universele en specifieke regelingen ten behoeve van gezinnen. Zo faciliteert de Duitse regering kostwinnersgezinnen door een financiële tegemoetkoming wanneer een van de ouders niet of weinig buitenshuis werkt, maar zich aan de opvoeding van de kinderen wijdt. Het welzijnsbeleid in Duitsland richt zich op gezinsverbanden en heeft vooral een voorwaardenscheppend karakter: particuliere instellingen spelen een belangrijke rol en de overheid treedt waar nodig aanvullend op.
In de visie van de SGP is het gezin een zeer belangrijk instituut dat zonder meer bescherming verdient van overheidswege. Daarom dient overheidsbeleid zich niet te richten op het individu, maar op het gezin als sociale eenheid. Tegelijk moet ervoor worden gewaakt dat de overheid te diep in de sfeer van het gezin ingrijpt.
Van belang is ook dat het particulier initiatief de ruimte krijgt. De samenleving is niet maakbaar en daarom moet de overheid zich bewust zijn van haar beperkte mogelijkheden.
Op grond van deze visie geniet een corporatistisch gezinsbeleid de voorkeur. In een dergelijk beleid worden gezinsverbanden het beste beschermd, zowel door middel van financiële regelingen als door welzijnsbeleid. Hiermee is niet gezegd dat dit model kritiekloos overgenomen kan worden. Zo is de SGP wars van bevolkingspolitiek gericht op een hoger geboortecijfer, zoals Duitsland en Frankrijk die momenteel voeren.
Een gezins- en kindvriendelijk beleid brengt overigens wel mee dat de overheid geen belemmeringen opwerpt voor het krijgen van kinderen. Met het oog op een evenwichtige demografische ontwikkeling is het niet verstandig om moeders praktisch te dwingen tot het verrichten van betaalde arbeid. Onderzoek laat zien dat dit ontgroening en vergrijzing juist in de hand werkt, omdat jonge echtparen het krijgen van kinderen uitstellen.
Bemoeienis
Het Nederlandse gezinsbeleid werd over het algemeen ingedeeld bij het corporatistische model. De laatste jaren is er sprake van een toenemende overheidsbemoeienis met het gezinsleven. Ook het kabinet-Balkenende IV richt zich op (het stimuleren van) individuele ontplooiing en een hogere arbeidsparticipatie. Daardoor vertoont het beleid steeds meer sociaaldemocratische trekken. Dat is een zeer ongunstige ontwikkeling voor het gezin.
Neem bijvoorbeeld de beoogde toename van arbeidsparticipatie door vrouwen. Met fiscale regelingen maakt de overheid het voor gezinnen heel moeilijk om te kiezen voor het kostwinnersmodel. Prof. J. Teunissen (Open Universiteit Heerlen) berekende onlangs dat gezinnen met één inkomen tot 84 procent meer belasting betalen dan tweeverdienersgezinnen. In de nabije toekomst neemt dit verschil toe tot 119 procent. Met dank aan de regeringscoalitie van CDA, PvdA en CU.
In het welzijnsbeleid ten aanzien van gezinnen wil het kabinet het welzijn van elk kind in brede zin bevorderen. Het kan hierdoor te gemakkelijk treden in verantwoordelijkheden die verreweg de meeste ouders prima zelf kunnen dragen. Het zou goed zijn als de overheid het welzijn van kinderen meer over zou laten aan de gezinnen zelf en aan andere particuliere verbanden in plaats van aan de overheidsbureaucratie. Dit schept tegelijk ruimte voor de overheid om een effectievere aanpak te realiseren van de meest ernstige problemen, zoals kindermishandeling en huiselijk geweld.
Breken
Naar aanleiding van het onderzoek naar gezinsbeleid in drie westerse landen doen wij een aantal concrete aanbevelingen aan het Nederlandse kabinet.
Allereerst moet de overheid breken met haar ongenuanceerde arbeidsparticipatiebeleid. Ouders behoren een reële mogelijkheid te krijgen om te kiezen voor het kostwinnersmodel.
Verder juichen wij toe dat het kabinet striktere voorwaarden heeft verbonden aan echtscheiding. De gevolgen van een scheiding zijn immers ingrijpend voor kinderen die daarvan de dupe zijn. Maar ook mogen de lasten voor de samenleving (onder meer een toenemend beroep op de geestelijke gezondheidszorg) niet worden gebagatelliseerd. Daarom dient bijvoorbeeld verplichte echtscheidingsbemiddeling ingevoerd te worden.
Ten derde pleiten wij voor een grondige discussie over de gewenste omvang van de overheidstaak in het kader van het welzijnsbeleid. Het beleid moet zich vooral richten op echte probleemgevallen en minder op het welzijn van alle kinderen.
In de vierde plaats doet de overheid er verstandig aan het accent te leggen op het creëren van goede voorwaarden voor het welzijnsbeleid. Het verminderen van de regeldruk biedt meer ruimte en kansen aan particuliere en identiteitsgebonden instellingen voor jeugdzorg en gezinshulp.
Ten slotte: zolang de ontplooiingsbelangen van de individuele ouder of ieder kind centraal staan in de beleidsuitgangspunten, zet de overheid de hechtheid van huwelijken en de vrijheid van gezinnen onder druk. In het belang van het gezin moet Nederland de wissel omzetten.
De auteurs zijn respectievelijk als stagiair en directeur werkzaam voor de Guido de Brès-Stichting, het Wetenschappelijk Instituut SGP.