Muziek

Bewogen en bevlogen dirigeren

De een voert met zijn kamerkoor graag een motet van Bach of Mendelssohn uit. De ander staat vaak voor een groot koor dat geestelijke liederen zingt. Dirigenten Patrick van der Linden en Jan Quintus Zwart in gesprek over conservatoriumopleiding, opvoeden en Psalm 42 van Klaas Jan Mulder.

23 June 2008 11:06Gewijzigd op 14 November 2020 06:00
Foto’s Sjaak Verboom
Foto’s Sjaak Verboom

Dowload hier kooruitvoeringen van Patrick van der Linden:


Abschied vom Walde (Felix Mendelssohn -Bartholdi
Ich lasse dich nicht (J.S. Bach )
Richte mich Gott (psalm 43) (F. Mendelssohn-Bartholdy)


Al tijdens het voorstelrondje wordt het spannend. Jan Quintus Zwart vertelt dat hij aanvankelijk organist wilde worden, net als zijn vader Willem Hendrik. „Maar mijn broertje Everhard was altijd beter dan ik.” Toen hij als opnametechnicus bij Mirasound terechtkwam, ging Jan Quintus lessen koor- en orkestdirectie bij Piebe Bakker volgen. Daarna ging het snel. „Ik merkte dat het dirigeren me goed afging. Binnen twee maanden had ik vijf koren.”

Patrick van der Linden heeft ook de overstap van orgel naar koor gemaakt. Aanvankelijk ging hij aan het conservatorium orgel en piano studeren. Hij was ambitieus. „Ik wilde minimaal het niveau bereiken van een Bas de Vroome of een Ben van Oosten.” Toch ruilde hij orgel en piano algauw in voor koordirectie. „Als dirigent kan ik de muziek beter dienen dan als organist of pianist.”

Patrick dirigeerde in de achterliggende jaren een gemengd koor, een kinderkoor, een kamerkoor, een meisjeskoor, een oratoriumkoor. „Daarmee wilde ik in de reformatorische wereld een tegengeluid laten horen.”

Jan Quintus: „Een tegengeluid, hoezo?”

Patrick: „Laat ik het voorbeeld gebruiken van iemand die naar de dokter gaat. Als zo iemand erachter komt dat zijn arts helemaal geen geneeskunde heeft gestudeerd, zal hij weinig vertrouwen in hem hebben. Overgezet naar de koorwereld: Ik zie in christelijke kring legio organisten, pianisten en dirigenten die weinig verstand van zaken hebben. Ze hebben bijvoorbeeld geen harmonisch besef.”

Jan Quintus: „Ik vind dat je een karikatuur schetst, hoor. We hebben het over honderden dirigenten. Ik vind dat je die niet zomaar kunt vergelijken met dokters die geen opleiding hebben gevolgd.”

Patrick: „Als je als dirigent een compositie wilt uitvoeren, moet je dat op een verantwoorde manier doen.”

Jan Quintus: „Maar wie bepaalt dan wat verantwoord is? Dat is ook nog eens heel tijdgebonden.”

Patrick: „Het gaat me niet om de interpretatiekeuzes die een dirigent maakt. Maar hij zal wel moeten weten waarom hij die keuzes maakt.”

Jan Quintus: „Moet iedere dirigent dan conservatorium hebben gedaan?”

Patrick: „Ja.”

Jan Quintus: „Maar er zijn toch tal van gerenommeerde musici te noemen die helemaal geen conservatoriumstudie hebben gevolgd? Denk aan mijn grootvader Jan Zwart. Of aan Feike Asma.”

Patrick: „Voorbeelden voor mij zijn figuren als Adriaan C. Schuurman of Hendrik Andriessen. De manier waarop zij omgingen met de muziek vind ik inspirerend. Dat je bijvoorbeeld teruggaat naar de bron. Neem een lied als ”De Heer is mijn herder” van Ten Kate. Dat gezang heeft een van oorsprong Engelse melodie, waarbij het ritme anders is. Iets dergelijks speelt bij ”De dag, door uwe gunst ontvangen”. Als je dat weet, ga je zo’n lied toch anders uitvoeren.”

Geloofsbeleving
Volgens Jan Quintus hebben de keuzes die je als dirigent maakt ook alles te maken met de situatie waarin je zit. „Toen ik 25 jaar geleden bij het gemengde koor ”Looft den Heer” uit Notter terechtkwam, trof ik een keurig zingend koor aan. Daarmee ga je aan het werk. Waarbij je er al snel achter komt dat voor deze mensen het samen zingen het belangrijkste is. Zij hebben niet de pretentie met een vorm van kunst bezig te zijn. Voor hen ligt het koor in het verlengde van wat ze zondags ook doen, is het zingen een uiting van hun geloofsbeleving. Zó zingt zo’n koor ”De Heer is mijn herder”. Zulke koorzang is natuurlijk van een heel andere orde dan een uitvoering van de ”Elias” van Mendelssohn of de ”Messiah” van Händel.”

Patrick: „Ik zal de laatste zijn om het bestaansrecht van zo’n koor te betwisten. Trouwens, ook bij mij hebben de koorleden een fijne avond. Het verschil zit ’m denk ik meer in de manier van repeteren, dat je de muziek op een objectieve manier benadert.”

Jan Quintus: „Wat bedoel je met objectief?

Patrick: „Als ik ”Ein deutsches Requiem” van Brahms uitvoer, wil ik in de eerste plaats doen wat er in de partituur staat. Daarmee respecteer je de componist. De tekst en de muziek doen de rest.”

Jan Quintus: „Het heeft natuurlijk alles te maken met het arrangement dat je kiest. ”Ein deutsches Requiem” is iets heel anders dan Psalm 42 van Klaas Jan Mulder voor mannenkoor. Maar van beide kan ik kippenvel krijgen.”

Patrick: „Psalm 42 van Mulder heb ik ook wel uitgevoerd. Dat is een prima zetting, waar niets mis mee is. Waar ik moeite mee heb, is dat veel dirigenten een soort bevindelijke sfeer creëren door er allerlei toeters en bellen bij te halen. Dus dan moet bij vers 5 van Psalm 42 de pianist meedoen, om het effect te versterken. De tekst spreekt dan niet door de muziek op zich, maar door de dingen eromheen.”

Jan Quintus: „Wat ik wel herken, is dat er nogal wat muziek verschijnt in de koorwereld waar het nodige aan mankeert. Dan zie je een soort simpelheid in de zetting, of de stemvoering klopt niet. Het moeten natuurlijk wel verantwoorde zettingen zijn die je gebruikt.”

Patrick: „Helemaal mee eens. Het frustreert mij in hoge mate dat het publiek dat krijgt voorgeschoteld. Want het wordt vervolgens als maatstaf gezien. Daar probeer ik nu tegenin te gaan.”

Jan Quintus: „Ik denk dat hier een dieperliggend probleem speelt. In reformatorische kring is in veel gevallen religieuze muziek verworden tot plat amusement. Mensen mogen niet naar de bioscoop of het theater, maar ondertussen worden ze tijdens concerten muzikaal vermaakt.”

Patrick: „Precies. Refopop noem ik dat.”

Jan Quintus: „Ik kom het tegen dat op een cd een zogenaamde ”pastorale” staat, terwijl het in werkelijkheid gaat om muziek uit de film ”Schindler’s List”. Of dat het ”Ave Maria” van Caccini wordt aangekondigd als ”gebed”, terwijl we niet zeggen waar het vandaan komt. Hou toch op, het is zo rooms als wat! Ik zie ook wel dat het orgeltrio over het Gebed des Heeren van mijn grootvader wordt uitgevoerd met een panfluit, die de omspeling voor z’n rekening neemt. Orgel en panfluit vind ik heel mooi, maar schrijf er dan gewoon wat voor!”

Opvoeden
Het gesprek wordt even onderbroken. Patrick laat een opname horen van zijn projectkoor: Psalm 43 (”Richte mich, Gott”) van Mendelssohn. „Dit bedoel ik nu. Harmonieën die niet voorspelbaar zijn, elke partij heeft een mooie stemvoering. Dit is voor mij nu muziek met een pure kwaliteit. Dit ben je toch veel minder snel zat dan een eenvoudige zetting van ”Vaste Rots van mijn behoud”?”

Jan Quintus: „Zowel bij ”Vaste Rots” als bij Psalm 43 heb ik mijn emotie. Ik zou ze allebei op één concert willen uitvoeren.”

Patrick: „Maar het een bevredigt toch veel meer dan het ander?”

Jan Quintus: „Ten dele. Ik voel me bij beide prima thuis. Je moet niet vergeten dat ik in een heel ander deel van de koorwereld zit. Ik wordt gevraagd daar mijn ding te doen. En dan is mijn insteek dat ik het op die plek zo goed mogelijk doe. Ik probeer altijd te variëren met mijn zeven koren. Bijvoorbeeld door met ieder koor weer een ander repertoire te zingen, zodat het voor mezelf ook leuk blijft. Maar als ik met Kerst een nieuwe compositie op het programma zet, naast het traditionele ”Stille Nacht”, krijg ik na afloop reacties dat ”Stille Nacht” toch weer zo mooi was. Zo werkt het gewoon.”

Patrick: „Maar heb je dan niet het doel om je koorleden op te voeden?”

Jan Quintus: „Ik heb niks met opvoeden. Dat vind ik zo’n akelig woord.”

Patrick: „Toch blijf ik erbij dat je een koor langzamerhand kunt meenemen. Dat ze op een gegeven moment zélf reageren als een zetting slecht is. En uiteindelijk zingen ze een bewerking van Adriaan C. Schuurman.”

Jan Quintus: „Het is een spanningsveld. Ik kan met mijn koren wel koralen van Bach gaan zingen, maar als dat te hoog gegrepen is, gaat de kwaliteit van de zetting ten onder door de kwaliteit van de uitvoering.”

Patrick: „Het probleem is dat mensen die eenvoudige muziek als norm gaan zien, en zich daardoor afsluiten voor andere, betere muziek.”

Jan Quintus: „Ik geloof niet dat ik mijn koorleden afsluit voor andere delen van de muziekwereld. Trouwens, iets dergelijks kan ik aan jou ook vragen. Als ik jouw Mendelssohnvertolking beluister, haalt die het natuurlijk niet bij die van professionele dirigenten als Philippe Herreweghe. Op het moment dat je op een cd zo’n uitvoering aanbiedt, houd je mensen dan ook niet weg bij de topuitvoeringen?”

Patrick: „Daar heb je een punt. Ik bedoel zo’n cd als een tegengeluid in de gereformeerde gezindte. Waarbij ik vooral de koorleden zelf op het oog heb, voor wie een cd-opname een prachtige ervaring is.”

Jan Quintus: „Dus dan is het vooral een cd voor de achterban. Je kunt je afvragen of je dat dan officieel moet uitgeven.”

Begeleiding
Opnieuw wordt het gesprek onderbroken. ”Dat ons loflied vrolijk rijze” klinkt door de ruimte. Jan Quintus’ eerste opname met ”Loof den Heer” uit Notter. Zijn vader zit aan het orgel in Hasselt: brede begeleiding, stuwende tussenspelen, grote akkoorden.

Jan Quintus: „Geweldig, dat orgelspel. Had ik nog maar zo’n begeleider.”

Patrick: „Met alle respect, maar ik zou dit niet lang uithouden. Zo’n zetting gaat mij vervelen. De alten en tenoren zingen steeds rond dezelfde noot, en dan drie coupletten lang.”

Jan Quintus: „Klopt. Ik heb daarin ook wel een ontwikkeling doorgemaakt. Vroeger zong ik bij elk nummer één A4’tje drie keer van boven naar beneden. Tegenwoordig zoek ik vaker naar doorgecomponeerde bewerkingen. Met een paar van mijn koren, zoals Voices, kan ik ook wat grotere werken doen, zoals een oratorium van Johan Bredewout of van de Amerikaan Joseph M. Martin.”

Patrick: „Kan jouw koor zonder begeleiding zingen?”

Jan Quintus: „Je moet je voorstellen hoe dat destijds in 1985 ging. Mijn vader zou mij wel even helpen bij m’n eerste plaat. Zíngen, daar ging het om, en niet moeilijk doen. Het enthousiasme spatte eraf. Dat is een heel andere insteek dan zoeken naar een vorm van kunst.”

Patrick: „Ik heb er grote moeite mee als de begeleiding als opvulling gaat dienen. Dan breit de organist alles aan elkaar, bijvoorbeeld door tussen de regels de akkoorden te laten liggen. De gedachte lijkt dan te zijn: Goed dat de organist er is, anders gaat het fout.”

Jan Quintus: „Kijk, omdat ik te maken heb met amateurzangers, zoek ik altijd naar professionele begeleiders. Anders zakt het koor erdoorheen. Het gaat mij erom dat zang en begeleiding één geheel vormen.”

Emoties
Jan Quintus zegt eerlijk dat hij zich tijdens een uitvoering wel eens laat meeslepen door z’n emoties. „Achteraf denk ik dan wel eens: Dat had wel wat minder gekund.”

Patrick: „Ook ik laat veel aan het moment over, omdat ik het belangrijk vind dat je tijdens een concert de muze de kans moet geven binnen te komen.”

Jan Quintus: „Jij noemt dat de muze, ik spreek liever over de Geest. De beleving van de muziek vind ik van groot belang. Ik sta dan ook niet zakelijk te dirigeren, maar bewogen en bevlogen. Mild en overvloedig, zeg maar, in plaats van streng en rechtvaardig.”

Patrick: „Misschien zit ik meer op de lijn van streng en rechtvaardig, maar daarom niet minder bewogen en bevlogen.”

Dit is het laatste deel in een serie artikelen waarin tegenpolen in de muziekwereld met elkaar in gesprek gaan.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer