Gouden tijden voor de legerpredikant
Als ds. J. van Eck de sportschool binnenkomt waar hij op doktersadvies traint, begroet een Turkse moslimjongen hem steevast met „dag heilig man.” De goede contacten met andersdenkenden typeren de legerpredikant, die vorige week na 27 jaar afscheid nam van de krijgsmacht.
„Ik vraag een ander wel eens wat”, verklaart hij bescheiden. „Zo moeilijk is dat niet. We moeten het alleen dóén, zoals Jezus een vraag stelde aan de Samaritaanse vrouw.”
In de seculiere omgeving van het leger voelde de hervormde predikant zich niet bedreigd. „Ik kon er iets over mijn geloof vertellen, overigens zonder dat op te dringen. Als je een doel hebt, zoals bekering, voelt je gesprekspartner zich onbehaaglijk. Het moet dagen bij die ander. God doet veel meer dan wij weten. Soms wijs je erop dat de ander al gelooft. Omdat je kenmerken ziet: het zoeken, het verlangen. Augustinus zei: „Wie zoekt naar God, is eigenlijk al gevonden.” Als je er echt van uitgaat dat zelfs dat kleine beetje goedheid niet uit de mens zelf komt, kun je heel aanmoedigend pastoraat bedrijven.”
Tijdens zijn loopbaan gaf ds. Van Eck les aan drie verschillende opleidingscentra, waaronder die van de verbindingsdienst in Ede en van de geneeskundige dienst in Hollandsche Rading. Een lesuur -eigenlijk een „gespreksgroep waarin van alles gebeurt”- ging vroeg of laat over de vragen waarom wij hier op aarde zijn en wat ons eigenlijke levensdoel is.
„Ik denk niet dat een andere vorm van predikantschap dichter bij jongeren en hun leefwereld zit”, zegt hij. „Een paar keer ben ik benaderd voor functies buiten het leger, maar ik was niet bij de jongens weg te lokken. Vanwege hun openheid, het vertrouwen dat ze je geven. En het gemak waarmee ze het verschijnsel dominee buiten de kerk weten te plaatsen. Het geestelijk ambt, van priester, sjamaan of predikant, is voor velen een cultureel verschijnsel; zo iemand heeft contact met het hogere. Dat fascineert. Een predikant hoeft dus niet per se af te stoten. Integendeel. Jongeren denken: o, een dominee, en hij is nog benaderbaar ook. Nou, dan doen we dat.”
Abdolah
Het aardige is, zegt ds. Van Eck, dat ook moslims zo reageerden. „Moslims begrijpen het seculiere Nederland niet en zijn daarom blij dat er nog iemand gelooft.”
De legerpredikant voerde „heel veel” gesprekken met hen. De islam boeit hem dusdanig dat hij van plan is om zich in de islamdiscussie te mengen nu hij meer tijd heeft. „Daarbij wil ik me gaan verdiepen in wat wij een godsrelatie noemen; of die voor moslims vanzelfsprekend is.”
Hij heeft nog geen conclusies getrokken over de islam, zegt hij. „Als ik in de Koranvertaling van Kader Abdolah lees over de eerste openbaringen van Allah aan Mohammed, moet ik denken aan wat Paulus schrijft in Romeinen 1 over het kennen van God door de schepping. Alle godsdiensten gaan terug op een bepaalde algemene openbaring. Mohammed heeft indrukken ontvangen. Kwamen die van Allah of van God? Zijn Allah en God dezelfde? Kunnen wij ons überhaupt invoelen in het spreken over God zonder Jezus? Intussen vertel je in een gesprek veel over Jezus. Zulke gesprekken verliepen altijd beleefd en respectvol.”
Steeds meer van zijn leerlingen manifesteerden zich in de afgelopen jaren als christen, merkte de legerpredikant. Ging er in de jaren tachtig aarzelend één vingertje omhoog als hij in een groep vroeg wie er christen was, nu zijn dat er vier of vijf. „Terwijl in beide gevallen evenveel christenen aanwezig waren.”
Zo zie je, concludeert hij, „dat zowel onkerkelijken als kerkelijken en moslims de predikant accepteren.” Met een grijns: „Het zijn gouden tijden.”
Hete vuren
Als legerpredikant maakte ds. Van Eck de dienstplicht mee en ook de tijd dat de krijgsmacht vooral vredesmissies ondernam. Verschillende keren was hij voor langere periode in het buitenland, zoals in de jaren tachtig in de Sinaïwoestijn en halverwege de jaren negentig in Zagreb, Kroatië. „Ik heb de indruk dat het leger nu steeds meer een vechtend leger wordt. Dat brengt een totaal andere spanning met zich mee en het kleurt ook sterk het werk van de geestelijke verzorging. Legerpredikanten die nu aantreden, staan voor hetere vuren dan waar ik voor stond.”
Hij vindt het belangrijk dat een geestelijk verzorger zich blijft bezinnen op het theologische gehalte van zijn werk en biddend bezig is met de kernvragen. „Wie is God voor deze mensen. Komt hij ter sprake? Hoe dan? Het gevaar bestaat dat het werk anders beperkt blijft tot gezellige contacten en dat is niet de bedoeling.”
Vorige week ging de predikant met functioneel leeftijdsontslag. Tijdens een dienst in zijn geboortedorp Lexmond nam hij afscheid van de krijgsmacht. Marechaussees leidden het verkeer in goede banen en stonden strak in het gelid bij de kerkdeuren. Ds. Van Eck: „Mijn leerlingen zeiden: „We zouden graag naar de kerk willen komen.” „Dan moeten jullie wel je pakkie aandoen”, zei ik. Het had iets moois. De ’overheid’ was aanwezig in en bij de kerk.”
Nu hij met emeritaat is, wil hij studie maken van schetsen uit egodocumenten over het praktische geloofsleven in de zeventiende en de achttiende eeuw. „Hoe beleefden mensen in die tijd hun geloof?” Half seculiere bronnen als bijvoorbeeld scheepsjournaals geven hier een beeld van. Eerder schreef de predikant onder meer twee delen voor de reeks ”Commentaar op het Nieuwe Testament”, onder redactie van prof. dr. J. van Bruggen.
Ds. Van Eck preekt nog behoorlijk vaak, zegt hij. Verder schrijft hij muziek. De islam blijft hem boeien. „Ik weet niet hoe, maar ik ga er iets mee doen. Ik moet iets met die contacten.”