Het levende Woord in het middelpunt
Hoe ziet een reformatorisch kerkgebouw eruit? Opmerkelijk genoeg hebben de reformatoren zelf zich met die vraag nauwelijks ingelaten. Zaken als deze behoorden voor hen tot de adiaphora, de niet-wezenlijke zaken, de bijkomstigheden. Voor de Geneefse reformator Johannes Calvijn waren kerken ook zeker geen heilige plaatsen: „God woont niet in tempelen met handen gemaakt. Wij zelf zijn Zijn tempelen.”
Het was niet zo dat Calvijn de waarde van kerken, als openbare plaatsen van samenkomst, niet inzag. „Gelijk dan God de algemene gebeden der gelovigen door Zijn Woord beveelt”, schrijft hij in zijn ”Institutie” (III, xx, 30), „zo moeten er ook openbare kerken tot het houden daarvan bestemd zijn, en zij, die weigeren zich daar met Gods volk in het gebed te verenigen, mogen geen misbruik maken van dit voorwendsel, dat zij in de binnenkamer gaan om Gods gebod te gehoorzamen. Want Hij, Die belooft te zullen doen al wat twee of drie, die in Zijn Naam vergaderd zijn, zullen bidden, getuigt, dat Hij de openlijk uitgesproken gebeden geenszins versmaadt (Matth. 18:20).”
Aan de andere kant, merkt de reformator op, moeten wij „oppassen” dat wij de kerken „niet houden (gelijk men enige eeuwen lang begonnen is te doen) voor eigen woonplaatsen Gods, waar Hij ons van naderbij het oor leent, of aan de kerken de een of andere verborgen heiligheid toeschrijven, die maakt, dat ons gebed bij God heiliger zou zijn. Want daar wij zelf Gods ware tempelen zijn, moeten wij bidden in onszelf, indien we God in Zijn heilige tempel willen aanroepen. Maar wij, die het gebod hebben om de Heere, zonder onderscheid van plaats, in geest en waarheid aan te roepen (Joh. 4:23), moeten dat grove misverstand aan de Joden en heidenen overlaten. De tempel was wel oudtijds door Gods bevel gewijd tot gebeden en het offeren van slachtoffers, maar dat was in de tijd, toen de waarheid onder dergelijke schaduwen afgebeeld schuil ging, terwijl ze nu, naar het leven voor ons uitgedrukt, niet duldt, dat wij hangen aan een tempel met handen gemaakt.”
Een kerk van God, aldus Calvijn, is dáár „waar we zien dat het Woord van God zuiver wordt gepreekt en gehoord, en de sacramenten worden bediend overeenkomstig de instelling van Christus.” En dan zijn kerkgebouwen nodig. Maar let op: binnen hun muren kan zelfs de antichrist zetelen. „De bergen, de bossen, de wateren, de kerkers en de holen beschouw ik als veiliger”, citeert hij Hilarius van Poitiers, „want daarin verbleven de profeten of waren ze verzonken, toen ze profeteerden.”
Helvetische Confessie
Het kerkgebouw als heilige plaats - het lijkt een oudtestamentische en, vervolgens, rooms-katholieke notie. Maar dat is het toch niet alleen, zo blijkt uit het onlangs verschenen boek van Andrew Spicer, ”Calvinist churches in modern Europe” (uitg. Manchester University Press, 272 blz.). De Tweede Helvetische Confessie uit 1566 bijvoorbeeld „verwijderde” zich hierin van Calvijn, aldus Spicer. „De confessie weerspiegelt dan ook de veranderende opvattingen in kringen van de Reformatie waar het gaat om de notie heilige ruimte, die voor een deel gebaseerd zijn op de geschriften van de Zürichse reformator Rudolf Wirth.”
In de Tweede Helvetische Confessie belijden de uit de Reformatie ontstane kerken: „En omdat wij geloven dat God niet woont in tempelen met handen gemaakt, weten wij dat vanwege Gods Woord en het heilige gebruik daarvan, plaatsen die gewijd zijn aan God en Zijn dienst niet profaan zijn, maar heilig en dat zij die daar aanwezig zijn zich eerbiedig en ingetogen hebben te gedragen, ziende dat zij in een heilige plaats zijn, in aanwezigheid van God en Zijn heilige engelen.”
Temple Neuf
Hoe zag een reformatorisch bedehuis eruit? Die vraag is nog niet zo gemakkelijk te beantwoorden, blijkt uit Spicers studie. In Genève, toch de bakermat van de (calvinistische) Reformatie, besloten de autoriteiten pas in 1701 tot de bouw van een nieuwe „tempel.” In de twee eeuwen daarvoor kerkten Calvijns volgelingen onder andere in de -aangepaste- kathedraal van Saint Pierre.
De ”Temple Neuf” of ”La Fusterie”, een ontwerp van de architect Jean Vannes, werd de eerste kerk in de Zwitserse hoofdstad die was gebouwd overeenkomstig de behoeften van de reformatorische eredienst en het onderwijs van Johannes Calvijn. Daarin lag niet langer het accent op de mis, maar op de verkondiging van het Woord - in de volkstaal. Het interieur was eenvoudig, centraal stond de preekstoel.
Beelden in de kerk wees Calvijn ten stelligste af. Het argument dat deze kunnen dienen als „boeken voor de ongeschoolden” onderstreepte voor hem slechts het falen van de Rooms-Katholieke Kerk waar het ging om de bediening van het levende Woord van God. De beelden waren ingevoerd, aldus de Geneefse reformator, toen de voorgangers „stom en pure schaduwen” waren geworden „die nog slechts enkele woorden vanaf de preekstoel uitten, zo koud en bijgelovig dat de kracht en werking van hun bediening waren uitgedoofd.”
De enige vorm van decoratie in de kerk die in de ogen van Calvijn was toegestaan, waren inscripties op basis van de Bijbel. De Tien Geboden, teksten uit de Heilige Schrift, korte verzen ter bemoediging. „Maar”, waarschuwde hij meteen, „laat dit niet gedaan worden om ons te rechtvaardigen - alsof we God wilden afbetalen.”
Willemstad
In zijn boek stelt Spicer dat het onder meer afhing van de omstandigheden in een land hoe de kerken van gemeenten die ontstaan waren uit de Reformatie eruit kwamen te zien. De ”senior lecturer” in vroegmoderne Europese geschiedenis aan Oxford Brookes University beschrijft vervolgens Genève, Hongarije, Schotland (met zijn staatskerk), Nederland (met zijn gevestigde kerk) en Frankrijk (dat de reformatorische kerken afwisselend tolereerde en vervolgde).
De eerste gereformeerde kerk in de Verenigde Provincies werd, aldus Spicer, in Willemstad gebouwd. In de loop van de zestiende eeuw verrezen er meer van deze „garnizoenskerken.”
In de vroege zeventiende eeuw besloten de autoriteiten van het snel uitdijende Amsterdam tot de bouw van drie grote kerken: de Zuiderkerk, de Noorderkerk en de Westerkerk. Over de Zuiderkerk schreef Sir William Brereton in 1634: „Het is een nieuwe kerk, en gebouwd volgens een nieuw concept.” De preekstoel stond centraal, constateerde hij, zodat de hoorders de predikant goed konden horen en zien, er waren twee ruime galerijen boven elkaar en, stelde Sir Brereton bewonderend vast: „Ik vond geen afbeeldingen op de ramen.”
Alle religieuze afbeeldingen en „sporen van bijgeloof” in voormalige rooms-katholieke kerken dienden verwijderd te worden, bepaalden synodes en classes van de Gereformeerde Kerk in de Nederlanden. Maar het leven, c.q. de macht van de plaatselijke elite of de „kerkmeesters” was hier nogal eens sterker dan de leer. Gebrandschilderd glas bleef veelal gewoon zitten, de orgels verdwenen niet en nog lange tijd werden de doden in de kerk begraven. Een Nadere Reformatie bleek ook op dit terrein nodig.
Mannen en vrouwen zaten doorgaans gescheiden in de kerk. Maar ook weer niet altijd, zo merkte een Hongaarse bezoeker van Leiden in 1620 tot zijn verbazing op: „…voor de eerste keer vrouwen die gewoon zij aan zij naast mannen zitten, zo vaak dat het regelmatig gebeurt dat iedereen mag gaan zitten naast degene van wie hij of zij geen afkeer heeft…”
Kerkorgel
Wat de orgels betreft: in 1578 sprak de nationale Synode van Dordrecht uit dat deze weliswaar een tijdlang waren getolereerd, maar nu toch echt uit de kerken verwijderd moesten worden. In 1581 herhaalde ze dit nog eens. In 1634 kwam ook Gisbertus Voetius in het geweer tegen de kerkorgels.
Ze bleven echter, niet in de laatste plaats omdat ze vaak het eigendom waren van de plaatselijke autoriteiten. Buitenlandse bezoekers bleven zich erover verbazen. „De Hollandse kerken lijken in alle opzichten op de onze”, schreef de Schot John Skene in 1590. „Alleen ze hebben orgels, terwijl wij die niet hebben.” Een zekere John Evelyn beschouwde het feit dat de instrumenten de Reformatie hadden overleefd als bewijs van de Hollandse tolerantie.
Triomf RK-Kerk
Tolerantie - voor Frankrijk gold een heel ander verhaal. Onder het bewind van Lodewijk XIV werden de privileges die de Hugenoten door de jaren heen hadden verworven, weer teruggedraaid. Sluitstuk was het herroepen van het Edict van Nantes, in oktober 1685.
De gevolgen waren catastrofaal. Het belangrijkste bedehuis van de hugenoten, de ”Temple” van Charenton, in de buitenwijken van Parijs, werd totaal verwoest. Spicer: „Het gebouw werd met de grond gelijk gemaakt, de klok verwijderd en de plek in handen gegeven van de katholieken.”
Overigens was het ontwerp van de Temple Neuf in Genève, die in 1715 zijn deuren opende, geïnspireerd door deze ”Temple de Charenton”.
Op tal van plaatsen in Frankrijk waar een reformatorisch kerkgebouw had gestaan, werd een kruis geplant. Materialen werden hergebruikt voor de bouw en reparatie van rooms-katholieke kerken of instellingen. Elk bewijs dat er ooit „tempels” of „godshuizen” (termen die de reformatorischen vaak liever gebruikten dan ”kerken”) in Frankrijk hadden gestaan, moest worden tenietgedaan. Het rooms-katholicisme had getriomfeerd.
In dit opzicht, concludeert Spicer, blijkt een kerkgebouw toch wel iets uit te drukken.
N.a.v. ”Calvinist churches in early modern Europe”, door Andrew Spicer, uitg. Manchester University Press.