De Joodse gemeenschap in Nederland vierde woensdagavond in Amsterdam RAI uitbundig het zestigjarig bestaan van de staat Israël.
„Zestig jaar Israël!” roept gastvrouw van de avond Smadar Monsinos de afgeladen zaal van het congrescentrum toe. „Dat is toch prachtig?” Luid applaus, gejoel, gefluit.
„Waarom zijn we eigenlijk trots op Israël?” vraagt Dan Cohen, voorzitter van de Federatie Nederlandse Zionisten, het publiek. „Onze grootste verdienste”, zegt hij, „is dat we ondanks onophoudelijke aanvallen en ondanks continue beschimpingen een vrije democratische samenleving zijn gebleven. Daarom zijn we trots. TOI, TOI, TOI! Trots op Israël!”
Vicepremier Bos heeft warme en lovende woorden voor de aanwezigen. „Rechtvaardigheid, samenwerking en dialoog waren na de vernietiging van het Joodse volk ingrediënten voor de opbouw. En nu zeg ik u: breng die verbeelding van zestig jaar geleden weer terug.”
„Ik ben blij met alles wat u bereikt hebt”, richt hij zich tot Israël in het algemeen. „Daarom wens ik u kracht en moed om uw idealen te koesteren.”
De ambassadeur van Israël in Nederland, Harry Kney-Tal, spreekt van de „zware strijd” die Israël heeft geleverd voor een onafhankelijke staat. Wat hij „typisch Israël” vindt, is dat deze dagen de mensen dansen door straten van Israël, „terwijl er, om die staat te stichten, zo onnoemlijk veel bloed gevloeid is en doden te betreuren zijn.”
Verschillende dansgroepen verbeelden op het podium de strijd van het Joodse volk. Thema’s als leven en dood, vrede en oorlog, hoop en wanhoop passeren de revue. De menigte fluit en joelt. Tot ruim na middernacht kunnen de bezoekers zich vermaken met discjockeys en bands.
Voorafgaand aan de toespraken belegt de organisatie -het Comité 60 jaar Israël- drie Joodse diensten. Een liberale, een orthodoxe en een combinatiedienst. „Jammer is dat”, fluistert een Jood tijdens de liberale dienst tegen zijn achterbuurvrouw. „Daar klopt toch helemaal niets van? Juist vandaag zou een mooie dag zijn om alles samen te doen.”
De liberaal-Joodse voorganger reciteert teksten uit de Tenach, de Hebreeuwse Bijbel. Zijn voorzanger haakt in met psalmen en andere liederen. Mannen met keppeltjes en lange baarden zingen mee. Evenals de vrouwen die hier, anders dan bij de orthodoxe dienst, wél bij de mannen mogen zitten.
Beneden speelt een muziekgroep. Met moeite kan de liberaal-Joodse gemeente boven de herrie uitzingen. Als dan op de achtergrond de orthodox-Joodse gemeente het Israëlische volkslied Hatikvah aanvangt, is het lawaai compleet. De voorzanger kijkt een tikje geïrriteerd naar zijn orthodoxe broeders 20 meter verderop, en verheft zijn stem nog eens.
Dan barst de band op de benedenverdieping pas echt los. Het wordt de voorganger te gek. Het tumult is zo oorverdovend, dat de voorzanger zijn psalm uit het Hallel swingend beëindigt. „We gaan maar dansen.”