Buitenland
Tehuis voor ontheemde handbewoners

’s Avonds onweert het boven het Kivumeer. Dat doet het in het regenseizoen vrijwel iedere avond. De lichtflitsen boven het uitgestrekte water leveren een fascinerend schouwspel op. In de stad Bukavu kruipt Musafiri Amisi van 11 dan echter nog wat dieper weg onder zijn deken. „De heksen kunnen een bliksemflits naar me sturen om me te doden.”

Mark Wallet
25 April 2008 21:59Gewijzigd op 14 November 2020 05:47

Bukavu is de belangrijkste stad van de Oost-Congolese provincie Zuid-Kivu en ligt op vijf schiereilandjes die het Kivumeer in grijpen. Het is net een hand die in het Kivumeer gestoken is, zeggen de inwoners van stad zelf. Een bootdienst onderhoudt de verbinding tussen de stad Goma aan de noordkant van het meer en Bukavu, zo’n 150 kilometer verderop aan de zuidkant. Als je op die boot Bukavu nadert en je ogen iets dichtknijpt, steven je inderdaad op een immense hand af. Op de knokkels beweegt zich een krioelende mensenmassa.

De hand ligt niet altijd zo stil en vredig in het meer. In januari werd de stad getroffen door een aardbeving, waarop vele naschokken volgden. Er vielen enkele doden, tientallen gewonden. Met name de materiële schade was aanzienlijk. Het gevaar is nu dat veel huizen door de schokken zo zwak zijn geworden dat ze bij een volgende hevige trilling in elkaar zakken.

Tijdens de burgeroorlog van 1998 tot 2004 had de stad zwaar te lijden. In juni 2004 viel rebellengeneraal Laurent Nkunda, die zich momenteel in Noord-Kivu ophoudt, met zijn troepen Bukavu binnen. „De stad is drie dagen voor jullie”, moet hij tegen zijn mannen hebben gezegd. In een weekend tijd werden 16.000 vrouwen verkracht en tientallen mensen gedood.

Geen wonder dat de stad na alle problemen een instabiele economie kent en in het verlengde daarvan veel straatkinderen. Als ze nog ouders hebben willen die vaak geen contact. De bevolking kijkt op hen neer omdat ze overlast veroorzaken. Ze gebruiken drugs en komen aan hun voedsel door te stelen.

De Nederlandse Lies Adelaar zette anderhalf jaar geleden in samenwerking met Jeugd met een Opdracht en gesteund door stichting Imado in Nederland, een project op om de straatkinderen op te vangen. Inmiddels is er een tehuis voor straatkinderen en is er een vakschool geopend om hen vaardigheden bij te brengen. „We merken er Gods hand in dat we na ruim een jaar al zo ver zijn”, zegt Adelaar in Bukavu.

Zondebokken
Het is zaterdagmiddag, dus de kinderen op het project zijn vrij. Buiten het huis doen een aantal van hen de was. „Ze willen er op zondag netjes uitzien”, verklaart de 24-jarige Adelaar. Anderen zitten binnen in de gemeenschappelijke ruimte wat te praten of hangen gewoon in de zon buiten. Opvallend is het aantal kinderen met huiduitslag dat rondloopt. Dat komt door het vuil waarin ze op straat leefden, zegt Adelaar.

De straatkinderen in de stad vormen verschillende clans met elk een eigen leider. Adelaar startte haar project in oktober 2006 door simpelweg een van die groepen uit te nodigen voor een seminar in de kerk. „We gaan over de Bijbel praten en jullie krijgen eten, vertelden we. Ze beloofden te komen en er kwamen inderdaad ook een paar kinderen opdagen. Later kwamen er meer en wilden we ook op structureel niveau meer voor hen doen. Zo is het tehuis ontstaan.”

De veertig leden van de straatgroep kregen aanvankelijk iedere dag een programma aangeboden. Degenen die trouw iedere dag kwamen, kwamen in aanmerking om in het huis te komen wonen. Zo bleven er zeventien jongens over. „De rest kon de discipline niet opbrengen steeds te komen. Tegenover hen hebben we aangegeven dat ze altijd weer langs mochten komen. De deur is voor hen niet dicht, maar we willen wel gemotiveerde jongens in huis. Als jongeren met één been in het huis en één been op de straat leven, werkt het niet.”

Van de zeventien haakten er uiteindelijk nog drie af, maar de rest bleef trouw. Elke dag krijgen ze Bijbelles, alfabetiseringscursus en de mogelijkheid creatief bezig te zijn. De middagen zijn in principe gereserveerd voor huishoudelijk werk zoals het schoonmaken van de kamers. Maar er kan dan ook een gesprek met de psycholoog op het programma staan of een behandeling van de dokter. De kinderen in de schoolleeftijd gaan zo mogelijk naar een gewone school in de buurt.

De achtergrond van de kinderen is heel divers, zegt Adelaar. „Aan het begin zegt ongeveer 70 procent van de kinderen dat ze op straat zijn gezet op beschuldiging van diefstal. Later blijkt echter dat het in de meeste gevallen gaat om gebrek aan echte liefde thuis. De eigen moeder is bijvoorbeeld overleden en nu komen ze bij de tweede vrouw van de vader op het tweede plan te staan. Ze worden dan van van alles beschuldigd. Ook armoede kan een reden zijn waardoor kinderen op straat belanden. Dat geldt dan vaak gezinnen die van het platteland naar de stad zijn verhuisd.”

Soms geven de kinderen ook bovennatuurlijke verklaringen aan. Adelaar: „De leider van de clan vertelde dat hij van de geest van zijn grootmoeder te horen kreeg dat hij dood zou gaan als hij in huis bleef wonen. De geestenwereld speelt hier in Congo een belangrijke rol.” Ook de vrees voor heksen hoort daarbij. De 11-jarige Musafiri Amisi, bewoner van het huis, is er nog vaak bang voor (zie portret).

Nieuwe kleren
De organisatie van Adelaar probeert zo veel mogelijk met de ouders van de kinderen en jongeren in gesprek te komen. De reactie van hun kant is verschillend. Adelaar: „Soms reageren ze blij dat hun kind goed terecht is gekomen, soms lijken ze haast onverschillig. Hun verhaal is vaak dat er geen geld meer was en dat het kind toen zelf de straat op ging om in zijn levensonderhoud te voorzien.”

Adelaar en haar collega’s hebben het plan om voor de ouders die werkelijk niet rond kunnen komen een microkredietgroep op te zetten, zodat andere kinderen in het gezin niet hetzelfde lot hoeven te ondergaan.

Dat lot kan soms knap ongunstig uitpakken. De rebellen kunnen gemakkelijk rekruten ronselen onder de straatkinderen. Meisjes lopen het gevaar in de prostitutie te belanden. Zij komen terecht in een Maison de Tolerance, zoals de bordelen in Congo eufemistisch genoemd worden. Volgens Israel Matabaro van de Britse hulporganisatie Save the Children werken daar zelfs meisjes van 8 tot 10 jaar. „Die hanteren ook een tarief voor vrijen zonder condoom. Geen wonder dat onder hen veel aids voorkomt”, zegt hij. Volgens gegevens van zijn organisatie leven er zo’n 1050 kinderen in Bukavu op straat.

Nog werk genoeg dus, beaamt Adelaar. Ze geeft echter aan dat een overgang naar een normaal bestaan vaak erg lastig is voor de jongens. „Om een heel praktisch voorbeeld te geven: op ons project merken we dat het geven van nieuwe kleren nauwelijks zin heeft. Binnen de kortste keren hebben ze die verkocht en lopen ze weer in hun oude kloffie. Maar we zien ook duidelijke veranderingen. Het is geweldig om te zien dat kinderen die eerst ruw en gesloten waren in een paar maanden tijd open en rustig zijn geworden.”


Eradi Sadiki (19): Ik wil ooit een eigen huis met stoelen en een tafel

„Mijn vader had drie vrouwen, mijn moeder was zijn derde vrouw. Zij was eerder getrouwd met een oom van mij. Toen die overleed, trouwde ze met mijn vader. Mijn moeder kreeg van mijn vader twee kinderen, van wie ik de eerste ben. Zij had met mijn oom al vier kinderen gehad, maar die waren allemaal overleden.

Zij kreeg problemen met mijn vader en vertrok. Ik was toen ongeveer 9 jaar en kreeg al snel conflicten met de andere vrouwen. Daarom ging ik achter mijn moeder aan. Wij gingen wonen in een buitenwijk van Bukavu. In de tijd van de burgeroorlog had mijn moeder geen geld meer om voor me te zorgen. Ik kreeg contact met verkeerde vrienden, die voorstelden om op straat te gaan leven. Als we honger hadden, stalen we van andere mensen. Als we iemand met een pet zagen lopen en we die nodig hadden, stalen we die met geweld. Of als iemand met handelswaar voor de markt langskwam, namen we dat hardhandig af.

Op straat leefde ik in een groep van ongeveer 35 jongens. In de begintijd zei ik in de groep wel eens dat het niet goed was wat we deden. We riskeerden het om in de gevangenis gegooid te worden. De anderen zeiden dan: „Eet het nu maar op, anders hebben we allemaal honger.” We probeerden ook eerlijk geld te verdienen, door bijvoorbeeld te vragen of we na feestjes de zaal mochten schoonvegen. Bij sommige mensen mochten we de kleren wassen.

De groepsleden beschermden elkaar. Als een kind in de groep iets gestolen had en achterna gezeten werd door de mensen die de dupe waren, gingen we er met de groep op af om hem te beschermen. Soms probeerden groepsleden ’s nachts dingen van anderen te stelen, bijvoorbeeld als ze dronken waren. Die straften we dan ook met z’n allen. Als iemand bijvoorbeeld tien dollar gestolen had, moest hij honderd dollar teruggeven. Er waren in de groep ook jongens die echt voor anderen zorgden en tegen bijvoorbeeld jongere clangenoten zeiden: zou je je kleren niet eens een keer wassen?

’s Nachts sliepen we vaak in oud riool, op het gras of onder een marktkraampje. Het was dan altijd oppassen voor patrouillerende soldaten. Die sloegen ons vaak uiteen en namen onze spullen af.

Ik was jaloers op de normale bevolking omdat die een huis hadden en geen vlooien in hun kleren. Ik ben ontzettend dankbaar dat de mensen van Jeugd met een Opdracht ons op een dag opzochten en ons vertelden over Gods Woord. Ik ben nu tot rust gekomen, mijn leven is stabiel geworden. In de toekomst zou ik graag een eigen huis willen hebben met stoelen en een tafel en een eigen familie. Dan hoop ik ook mijn moeder en jongere zusje te kunnen helpen.”


Musafiri Amisi (11): De bliksem van God is sterker dan die van de heksen, maar toch…

„In Goma besloot ik voor het eerst op straat te gaan wonen. Ik woonde toen bij een oom en tante, maar mijn oom sloeg me vaak. Dat was ik zat. Ik werd meegenomen door een motorrijder bij wie ik mocht slapen. Maar die zei op een gegeven moment: „Nu ga je maar weer terug naar je oom en tante.” Mijn oom bleef me echter slaan, dus ben ik toch weer weggegaan.

Mijn ouders woonden in Bukavu. Zij hadden aan mijn oom en tante een keer gevraagd of ik daar een tijdje kon wonen omdat mijn moeder weer in verwachting was. Ik besloot dus op de boot naar Bukavu te stappen. Toen ik terug was, was mijn moeder inmiddels bevallen van een tweeling, die alweer overleden was. Ze had ook een andere man. Dat was een soldaat en die nam mijn moeder op een dag, ’s morgens vroeg toen ik nog sliep, mee naar Kinshasa. Dus toen ging ik bij mijn opa en oma wonen. Mijn oma kreeg op een nacht een droom waar heksen in voorkwamen. Zij dacht dat ik een van die heksen was. Ook beschuldigde ze me ervan dat ik dingen stal.

Ik geloofde niet dat ik een heks was, maar ging op straat wonen. De eerste keer dat ik op straat sliep was ik bang. Ik was ook bang dat de heksen me zouden vinden en opeten omdat ik in mijn eentje sliep. De andere mensen die op straat sliepen, waren vaak dronken. Ze zeiden bijvoorbeeld dat ik hun sigaretten moest geven en als ik die niet had, sloegen ze me. Ik besloot na een paar nachten weer terug te gaan naar mijn oma, maar die beschuldigde me na een tijdje weer van diefstal.

Na een poosje hoorde ik op straat dat mijn moeder weer zwanger was geworden, waarop andere vrouwen jaloers werden en haar vergiftigde zodat ze stierf. Daar was ik erg verdrietig over omdat ik erg van mijn moeder hield. Zij hield ook van mij, dat weet ik zeker. Ze kocht wel eens nieuwe kleren voor me of schoenen.

Ik ben nog steeds bang voor heksen, omdat die ervoor kunnen zorgen dat je sterft. Ze kunnen een bliksemflits sturen om je te doden. Ik heb hier echter ook over God geleerd. Ik geloof dat God machtiger is omdat Hij de mens heeft geschapen en dat kan een heks niet. God kan een andere bliksemflits sturen om die van de heks te doorkruisen. Maar pas liepen er twee katten in de keuken, die huilden als kinderen. Daar heb ik toen stenen naar gegooid.

Ik zeg elke dag ”dankuwel” tegen God, maar kan Hem niets geven. Ik wil later echter dominee worden omdat ik heel veel heb om God dankbaar voor te zijn.”


Aganze Kalume (15): Andere mensen keken op ons neer

„Ik woonde in huis bij mijn ouders, maar dat werd op den duur onhoudbaar. Ik kreeg altijd overal de schuld van. Als er iets verdwenen was, dachten ze direct dat ik dat had gedaan. Soms kreeg ik dan voor straf twee dagen geen eten. Mijn zussen beschuldigden me zo vaak dat je zou denken dat ze niet van me hielden. Dat geldt ook voor mijn ouders. Dat was erg pijnlijk voor me en ik piekerde er veel over hoe dat kwam, maar op een gegeven moment besloot ik dat het beter was om straatkind te worden. Ik was toen 13 jaar.

De eerste nacht was erg moeilijk. Ik kon geen slaapplek vinden en had honger. Uiteindelijk vond ik een plek onder een container. Mijn ouders gingen me zoeken en zo ging ik na een week weer terug naar huis, maar de situatie bleef hetzelfde. Ik ging weer op straat wonen en zocht aansluiting bij andere straatkinderen. Die intimideerden me eerst, maar later namen ze me op in de groep. Ze wezen me goede slaapplekken en leerden me om geld te stelen. Ik deed dat echter liever niet uit angst om in de gevangenis te belanden.

Ik merkte dat andere mensen op me neerkeken. Ze sloegen ons soms ook. Soms zeiden mensen niets, maar wezen ze alleen naar ons. Ik ben eigenlijk op straat nooit mensen tegengekomen die vriendelijk tegen me waren. Dat was erg pijnlijk.

Ik ben nu echter dankbaar dat ik kan studeren. Ik wil mijn studie graag afmaken en dan werk vinden. Tegen de straatkinderen zou ik willen zeggen dat ze ook God moeten bidden voor een beter leven. Die gedachte had ik zelf niet toen ik op straat leefde, maar God heeft uit Zichzelf aan mij gedacht.”


RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer