Veel pygmeeën in het oosten van Congo leven allang niet meer diep in het regenwoud. Ze zijn uit hun natuurlijke leefomgeving verdreven en wonen aan de rand van de bossen of zelfs in troosteloze kampjes buiten de stad. „We hopen ooit nog eens net zo diep te kunnen denken als de dorpelingen.”
Einde tocht. Tenminste: daar lijkt het wel even op. Het paadje dat tussen de bananenbomen richting de nederzetting van de pygmeeën bij Katana, in de Oost-Congolese provincie Zuid-Kivu, kronkelt, komt uit op een kleine T-splitsing. Rechts gaat het verder naar onbekende bestemming, links in de richting van nationaal park Kuhiza Biega, een van de laatste verblijfplaatsen van de berggorilla’s. Aan de rand van dat park moet een groep van twintig pygmeegezinnen wonen.
Voor de ’afslag’ zit een maar liefst tweekoppige vertegenwoordiging van de sterke arm de toegang tot het park te bewaken tegen illegale jagers en ander gespuis. De politieagent en de militair springen op uit hun welverdiende rust, duidelijk in voor een verzetje. Ze maken dan ook zeker geen onnodige haast om toegang tot het pad te verschaffen. Die brommers moeten achterblijven, bezweren ze, alsof het überhaupt een optie zou zijn de tocht op het uiterst minieme paadje per brommer te vervolgen.
Het tweetal gelooft uiteindelijk dat de reis niet verder gaat dan de pygmeeën. „Als blijkt dat jullie toch verder gaan, schieten we”, roept de militair nog, terwijl hij met zijn kalasjnikov in de lucht zwaait. Hij moet wel over een heel bijzonder paar ogen beschikken om de hele weg tot het park in het vizier te houden, maar hij kan met een gerust hart verder dutten.
Het pad kronkelt zich tussen cassavevelden door en even later doemen de hutjes van de pygmeeën op, in een werkelijk paradijselijke omgeving tegen de bergwand geplakt. Word ook pygmee, denk je in eerste instantie, maar de werkelijkheid van hun bestaan is weerbarstiger dan het op het eerste gezicht lijkt.
Geiten
Kinderen, veel kinderen lopen in het dorpje rond. Een paar mannen zitten in een hut een spel te doen met steentjes. Vrouwen zijn er nauwelijks. Die zijn op het veld van de dorpelingen aan het werk, zeggen de mannen. Dat is klaarblijkelijk geen werk voor hen. Dat was het voorheen in de bossen overigens ook niet. De mannen waren voor de jacht, de vrouwen zochten bosproducten als aardknollen, noten, vruchten en honing in de boomtoppen.
Hebben ze geen eigen veld dan? „Was het maar waar”, zegt de leider van de gemeenschap. „Als we een stukje grond zouden hebben, zouden we tenminste genoeg te eten hebben. Dan zouden we bonen, cassave en aardappels kunnen verbouwen.” De dorpsgenoten brommen instemmend. „Geiten”, zegt een man. „Ja, we zouden ook graag wat geiten houden”, verwoordt de oudste de boodschap.
Ze hebben ooit wel geiten gehad, geven de pygmeeën aan. De rebellen van de Interahamwe, de vanuit Rwanda naar Congo gevluchte Hutudaders van de genocide in 1994, hebben die echter gestolen. Sinds de pygmeeën aan de rand van het woud wonen, hebben ze feitelijk niets om van te leven. Toen het regenwoud een nationaal park werd, sommeerde de regering hun te vertrekken uit hun oorspronkelijke woonomgeving. Ze kregen dit lapje grond toegewezen om wat hutjes op te bouwen. Grond voor vee of landbouw was echter niet beschikbaar.
Zo is het veel pygmeeën in Oost-Congo vergaan. Ze zijn waarschijnlijk de oudste bewoners van Centraal-Afrika, maar hun bestaan is sinds de jaren zeventig steeds moeilijker geworden. Als het regenwoud waarin ze woonden niet werd verheven tot nationaal park, zaagde de houtindustrie de bomen om hen heen wel weg, al dan niet legaal. Of de rebellen hielden dusdanig huis in het bos dat het niet meer veilig was. Het resultaat is dat veel van de naar schatting 600.000 Congolese pygmeeën allang niet meer in de bossen wonen.
Kannibalisme
Diep in het bos leefden de pygmeeën als jagers-verzamelaars. Door de burgeroorlog van 1998-2004 waren er op den duur echter steeds minder dieren om op te jagen. De militairen waren immers ook op zoek naar voedsel en bovendien sloegen veel dieren door het geweld op de vlucht. Erger was nog dat er ook op de pygmeeën zelf werd gejaagd. Een afgezant van de pygmeeën moest in 2003 alarm slaan bij de Verenigde Naties omdat ze werden neergeschoten en opgegeten. Het verhaal ging dat er magische kracht in het vlees van de pygmeeën zou zitten. Mensenrechtenorganisaties van de VN bevestigden het kannibalisme.
De strijdende partijen in de burgeroorlog beschouwden de pygmeeën als soort ondermensen. Hoe is de acceptatie onder gewone Congolezen nu? De pygmeeën in de nederzetting zeggen dat ze door de dorpelingen geaccepteerd worden. Uit hun verdere verhaal blijkt echter eerder het tegendeel. Zo krijgen de vrouwen voor drie dagen werk op het land slechts 2 kilogram cassave en geen geld, omdat de dorpelingen van mening zijn dat de pygmeeën daar niet mee om kunnen gaan.
De pygmeeën zien zichzelf echter ook als minder ontwikkelde mensen. Op de vraag of ze in geval van rust en vrede terug zouden willen keren naar een stuk regenwoud, schudden de mannen het hoofd. „We willen net zo diep leren denken als de dorpelingen”, verwoordt de leider het algemene gevoelen. Slechts één man geeft te kennen dat hij liever terug zou willen, voor de anderen is het leven buiten het woud de bakermat van de vooruitgang.
De pygmeeën noemen een belangrijk voordeel van hun huidige woonomgeving: vanuit de missie van de Keniaanse kerk is er onderwijs voor de kinderen. Dat biedt perspectief om ooit op het niveau van de dorpelingen te komen.
Christendom
Het samenleven met andere volken is voor de pygmeeën -die zelf ook uit verschillende etnische groepen bestaan- niet nieuw. Ook in het regenwoud waren er al intensieve contacten met met name Bantuvolken. De pygmeeën dreven handel met de Bantu’s, wat ook resulteerde in wederzijdse beïnvloeding op politiek, religieus en sociaal vlak. Het is zelfs niet mogelijk de pygmeeëncultuur te begrijpen los van de bredere context waarin ze leefden.
Nu ze buiten het bos wonen assimileren ze zich echter meer met de overige bevolking. De meeste pygmeeën in de nederzetting bij Katana hebben zich bekeerd tot het christendom. „In de bossen dienden we God ook al, maar nu weten we meer over Hem”, zegt de leider van het gezelschap. De godheid van de pygmeeën in de bossen is het beste te omschrijven als een bosgeest. Een vastomlijnd beeld van zijn of haar wezen hadden ze niet.
„We hebben hier geleerd dat God iemand is Die ons kent en voor ons wil zorgen”, zeggen ze. „Nu weten we precies wie Hij is.” Sommigen van hen hebben zich laten dopen, anderen noemen zich in ieder geval christen. Ze zeggen naar de kerk te gaan in de buurt van de school.
„Daar komen ze echter niet zo vaak”, relativeert Samuel Mwangi, die vanuit de Keniaanse zending de pygmeeën regelmatig bezoekt. „Toen ze ontdekten dat er na de dienst geen rijst werd uitgedeeld, was het voor de meesten snel bekeken.”
Mwangi zegt dat de pygmeeën openstaan voor het christelijk geloof. „De godheid die ze eerder vereerden was nauw verbonden met het bos, en heeft daarbuiten eigenlijk geen betekenis meer. Daarom sterft het traditioneel geloof snel af.” Mwangi realiseert zich echter dat het christendom voor de pygmeeën in belangrijke mate een middel tot hulp is. „Eigenlijk zien we pas nu, na een aantal jaar, meer openheid ontstaan voor de spirituele kant van de zaak.”
De zendeling wil met zijn organisatie de pygmeeën meer leren over het Evangelie, maar ook de omstandigheden van de kleine mensen verbeteren. „We hebben ze al geleerd nieuwe huizen te bouwen en zijn bezig met een programma om de malaria onder deze mensen terug te dringen. Dat is nog altijd een belangrijke doodsoorzaak. Ook willen we het onderwijs graag verbeteren en landbouwgrond voor de pygmeeën aankopen.”
De Keniaan, die tevens een boek voorbereidt over het leven van de pygmeeën, noemt het ook van groot belang dat ze meer zelfvertrouwen krijgen. „De pygmeeën zijn evenveel waard als andere mensen en kunnen dezelfde kennis opdoen. Dat besef hebben ze echter niet. Ze denken dat hun geest te beperkt is om op het niveau van de andere Congolezen te komen.”
Workshops
Dat blijkt ook in gesprek met een groep pygmeeën die zijn neergestreken op een paar kilometer buiten de stad Goma, in de provincie Noord-Kivu. Zij lijken meer zelfvertrouwen te hebben dan de pygmeeën bij Katana: ze zeggen dat ze hun eigen cultuur hoog willen houden en geen verregaande vermenging met de andere volken willen. Maar ook zij geven te kennen ooit even verstandig te willen worden als de ’gewone’ bevolking.
De leefomgeving van deze groep pygmeeën is verre van paradijselijk te noemen: ze bivakkeren in een paar hutjes op een kale vlakte langs de weg naar Goma. Ze wonen inmiddels ongeveer tien jaar bij de stad. Sommigen van hen moesten uit het bos vertrekken omdat er een nationaal park kwam. Anderen vluchtten vanwege het geweld. Er wonen ook Bantu’s in het kampje.
Deze groep pygmeeën is zich ervan bewust dat ze beschouwd worden als een lagere klasse. Sommige mensen zijn zelfs bang voor hen, zeggen ze. Van anderen krijgen ze echter hulp, zoals vanuit de kerk.
Als positief punt noemen ze ook dat bij de vredesbesprekingen er geen onderscheid wordt gemaakt tussen pygmeeën en andere volken. Er is de pygmeeën zelfs gevraagd workshops te geven om te vertellen hoe zij omgaan met conflicten.
Maar ook zij kunnen geen vee houden, net zoals de andere mensen. Ook zij hebben nauwelijks toegang tot voedsel, water en andere belangrijke bestaansmiddelen.
„In de bossen stierven velen van ons echter”, zegt een man. „De rebellen stalen onze dieren en de jacht werd steeds moeilijker. Daarom besloten we het bos te verlaten.” Dan waren er nog de vele ziektes in het bos, die vaak de dood tot gevolg hadden. „Daarom blijven we liever buiten het bos leven. Hier leren we van andere mensen en kunnen we proberen geld te verdienen door op de markt spullen te verkopen. De kinderen kunnen onderwijs krijgen en leren denken als andere mensen. Wanneer ook de oorlog ophoudt, kunnen zij misschien een normaal leven leiden.”