In de roerige Oost-Congolese provincie Noord-Kivu zijn 4500 soldaten van VN-macht Monuc gestationeerd om de rust in de regio te handhaven. Plunderingen en verkrachtingen zijn echter nog aan de orde van de dag. „Ik sprak pas een vrouw die haar man verloren heeft tijdens een aanval door rebellen. Zij zal nooit begrijpen dat we dat niet konden voorkomen”, zegt majoor Prem Kumar Tiwari van Monuc.
Verkrachting is een manier van leven geworden in de Democratische Republiek Congo, stelde een delegatie van Congolese mensenrechtenorganisaties onlangs in Den Haag. Ze waren naar Nederland afgereisd om er bij het internationaal gerechtshof op aan te dringen nadrukkelijker onderzoek te verrichten naar seksueel geweld in Congo. Alleen al in 2007 werden er meer dan 30.000 verkrachtingsgevallen in Congo gemeld. Dat is nog maar een fractie van het totale aantal verkrachtingen.
Verkrachting gold lange tijd als wapen tijdens oorlogsvoering, maar komt ook na de vredesovereenkomsten tussen rebellen en regeringsleger in januari dit jaar nog veelvuldig voor. Meestal zijn de daders soldaten. Van de vrouwen die zich melden bij de kliniek voor slachtoffers van seksueel misbruik in het dorp Kitchanga, Noord-Kivu, is 90 procent door mannen in militair uniform verkracht.
En dat gaat elke dag maar door, zeggen de verpleegsters Bitombo Mutshapa en Kavira Kakitsa in de kleine kliniek aan de rand van het dorp. „Sommige dagen komen er vijftien vrouwen, op andere dagen minder, maar er is bijna nooit een dag dat er niemand komt.” De medewerksters zeggen een toename te zien van het aantal vrouwen dat de kliniek bezoekt.
Daarbij komt dat lang niet alle vrouwen na een verkrachting naar de kliniek komen. Mutshapa: „Er rust nog altijd een groot stigma op de slachtoffers. Wanneer een vrouw verkracht is, wordt ze verstoten door de man. Ze moet dan bij haar ouders gaan wonen, of bij vrienden. Soms zit er niets anders op dan naar het bos te gaan.”
De medewerkers van de kliniek proberen door het gesprek met de dorpelingen het stigma rond verkrachting weg te nemen. Ze merken dat vrouwen nu gemakkelijker komen. Sommige mannen accepteren hun verkrachte vrouwen, maar de meerderheid wil daar nog altijd niet van weten, zeggen ze. Daarom willen ze binnenkort ook het gesprek met de mannen aangaan.
De meeste slachtoffers die naar de kliniek komen zijn tussen de achttien en de dertig jaar, maar soms komen er ook meisjes van tussen zes en twaalf. De medewerkers proberen de ouders ervan te overtuigen de meisjes in de familie te houden, maar ook dat lukt niet altijd.
Hebben ze er ooit aan gedacht met de soldaten in gesprek te gaan? De beide verpleegsters beginnen te lachen.
Onbegrip
Voeg bij de problematiek van de verkrachtingen de regelmatige plunderingen door rebellengroepen en het regeringsleger en het is niet verwonderlijk dat een groot deel van de bevolking van Noord-Kivu zich nog altijd bijzonder onveilig voelt en er niet aan denkt vanuit de kampen terug te keren naar de dorpen. Ze vragen zich af wat de aanwezigheid van VN-vredesmissie Monuc in het gebied eigenlijk uithaalt.
Militair woordvoerder majoor Prem Kumar Tawari van de Noord-Kivubrigade van Monuc is een vriendelijke man, maar als de kritiek vanuit de bevolking op zijn missie ter sprake komt, wordt hij fel. „Ik ken die kritiek”, zegt hij in zijn kamer op het hoofdkwartier van Monuc in Goma, ieder woord beklemtonend. „Ik ben ook regelmatig in de regio. Maar bedenk wel dat we een gebied moeten overzien van 16.000 vierkante kilometer, met uitermate slechte of geen infrastructuur. En wanneer we ergens een eenheid naartoe sturen, kan die daar niet altijd blijven. Het gevaar is dat na vertrek de onrust terugkeert. Elke nacht gaan er 120 patrouilles op pad. Maar het is nooit genoeg.”
Hij stopt even, vervolgt dan rustiger: „Ik sprak pas een vrouw die haar man verloren heeft tijdens een aanval door rebellen. Zij zal nooit begrijpen dat we dat niet konden voorkomen. Nooit. En daar kan ik goed inkomen.”
Of hij het uit kan proberen uit te leggen? Tawari zucht. Hij benadrukt de moeite die het soms kost de plaats des onheils te bereiken. „Door de slechte wegen duurt het soms dagen voordat we met voertuigen op een bepaalde plaats kunnen zijn. Soms kunnen we er alleen lopend komen. Dan heeft de ellende vaak al plaatsgevonden.” Hij laat foto’s zien van een recente missie: auto’s diep in de modder, soldaten die zich te voet een weg door het woud banen.
Wanneer er op het hoofdkantoor in Goma berichten binnenkomen dat er ergens onrust is, stuurt de missie vaak eerst een helikopter om de situatie te peilen. „Om een tijdelijke eenheid te stationeren, moeten we echter ook over de grond. Daarbij komt nog eens dat negen van de tien meldingen van onrust die wij hier binnenkrijgen, onjuist blijken te zijn. We kunnen niet overal zomaar troepen heen sturen.”
Achteruitgang
Monuc doet het niet snel goed, merkt Tawari. „Wanneer we bijvoorbeeld een hulporganisatie begeleiden naar een gebied dat beheerst wordt door de CNDP-rebellen, dan zeggen de FDLR-rebellen: zie je wel, ze staan aan de kant van CNDP. En andersom gaat het net zo.”
Volgens de majoor heeft de Monucmacht echter wel degelijk positieve invloed in Noord-Kivu. „Hier in Goma worden weer nieuwe huizen gebouwd. Die bouw je toch niet in onveilig gebied? Ja, in vergelijking met Nederland is het hier zeer onveilig, maar dat is geen juiste vergelijking. Je moet de huidige situatie afzetten tegen die van vier jaar geleden. Dan zie ik dat er vooruitgang is.” Tawari kan wel wat voorbeelden noemen: „Er deserteren elke dag tien tot vijftien rebellensoldaten naar Monuc. We vangen kindsoldaten op. Er is in Noord-Kivu minder sterfte door ondervoeding, wat betekent dat er regelmatiger voedselleveranties zijn. We zijn intensief bezig met het trainen van het regeringsleger. Dat werpt zijn vruchten af.” Hij zegt te vermoeden dat hulporganisaties de toestand ook hebben zien verbeteren.
Die ngo’s zijn echter minder optimistisch dan Tawari vermoedt. Leo Kortekaas van hulporganisatie World Vision keerde dit jaar na zeven jaar terug naar Goma, maar kan niet anders constateren dan dat de situatie verder is achteruitgegaan. „Zeven jaar geleden dacht ik al: kan het hier eigenlijk nog wel verder achteruitgaan? Maar dat blijkt te kunnen. Er is een vulkaanuitbarsting geweest, de oorlog ging onverminderd door.” Kortekaas is niet erg optimistisch gestemd over de toekomst. „Vijftig procent van de Congolese bevolking is vijftien jaar of jonger. Dat gaat in de toekomst onherroepelijk een probleem vormen, temeer omdat veel kinderen ongeschoold zijn.”
Ook Patrick Lavand’homme, directeur van het VN-bureau voor de coördinatie van humanitair werk in Noord-Kivu (UN-OCHA), stelt onomwonden dat de situatie op humanitair gebied de laatste jaren alleen maar is verslechterd. „Ik zit hier al een heel aantal jaren, maar heb de situatie nog niet zo slecht gezien als nu. Op politiek vlak is er inderdaad enige vooruitgang, maar op humanitair gebied zie ik absoluut geen progressie. Hier in Noord-Kivu zijn nog altijd 450.000 mensen intern op de vlucht en velen van hen al langdurig.”
Kerstinkopen
Lavand’homme merkt dat de bevolking sceptischer is geworden. „Toen de rebellen en het regeringsleger in januari 2007 overeenkwamen dat de rebellen geïntegreerd zouden worden in het regeringsleger, togen in een paar weken 80.000 van de 120.000 toenmalige vluchtelingen naar huis. De ”mixage” mislukte echter en de mensen vluchtten opnieuw. Ze denken er niet aan nog eens hetzelfde risico te nemen. De kampen blijven na de akkoorden van begin dit jaar even vol.”
Volgens schattingen van UN-OCHA woont zo’n 30 procent van de interne vluchtelingen in kampen, terwijl 70 procent onderdak heeft gevonden bij familieleden of vrienden. De rek bij familie en vrienden is er echter ook een keer uit en daarom werkt UN-OCHA er actief aan om de gastgezinnen steun te geven in de vorm van zaad en materialen als een schop. De vluchtelingen krijgen zo bovendien de kans een bijdrage te leveren aan hun verblijf.
In Goma zitten zeker 35 ngo’s die zich bezighouden met humanitair werk. Tussen de vele voetgangers, houten fietssteppen en taxibrommers in de stad rijden voornamelijk auto’s van hulporganisaties. Hoe kan de situatie zo miserabel blijven? Lavand’homme wijst op de moeilijkheden voor ngo’s om buiten de steden te werken: de slechte infrastructuur en de onveiligheid. Hij wijst ook op de omvang van het gebied en de grootte van de problematiek. Tegen die achtergrond zijn er zeker niet te veel organisaties, zegt hij.
De hulp wordt vaak ook belemmerd door foutieve informatie, aldus Lavand’homme. „Het komt voor dat een bestuur van een vluchtelingenkamp zegt dat er 10.000 bewoners zijn, terwijl wij bij hertelling niet verder komen dan 3000. Dat vertraagt het hulpproces. Het is bovendien moeilijk hulp bieden in een onveilig gebied. Wanneer we bijvoorbeeld zeilen en dekens brengen in een zwakbeveiligd kamp, is het ’s nachts kerstinkopen doen voor de rebellen. Soms moeten we de moeilijke beslissing nemen niet te helpen, terwijl er duidelijk grote problemen zijn. Het komt geregeld voor dat de bevolking zelf aan ons vraagt bepaalde dingen niet te geven, uit angst voor overvallen. In dergelijke gevallen kunnen we natuurlijk wel voor bijvoorbeeld water zorgen.”
De humanitair coördinator ziet zijn taak in Noord-Kivu voorlopig nog niet beëindigd. „We hebben hier in Noord-Kivu ruime ervaring met vluchtelingenstromen, maar vaak keerde de bevolking na drie of vier maanden weer terug. Dan is je stukje akker nog niet zover verwaarloosd dat er geen gewas meer verbouwd kan worden. Maar wanneer je een jaar op de vlucht bent geweest, is er weinig meer van over. Stel dat de mensen terug gaan keren, dan is er veel hulp nodig voor de bevolking. Het zal lang duren voordat Oost-Congo weer een normaal functionerende samenleving is.”
Vulkaanuitbarsting
De stad Goma heeft in 2002 een vulkaanuitbarsting over zich heen gekregen, maar wanneer iemand je op de mouw zou spelden dat de ramp vorige maand had plaatsgevonden, zou je het ook geloven. De stad oogt grauw: overal liggen nog zwarte keien en staan zwartgeblakerde huizen. Het plein voor het stadion in het centrum van de stad is geplaveid met lava en afval. Toch niet het minst belangrijkste deel van de stad, zou je denken.
De regering, die zo’n 2000 kilometer verderop in Kinshasa zetelt, heeft nog geen eens geld over om de eigen soldaten regelmatig uit te betalen, laat staan dat ze geld opzij zet voor de infrastructuur. De soldaten zetten daarom geregeld een stukje stad af en plunderen huis voor huis.
De molens malen misschien langzaam in Goma, maar er is toch reden voor hoop, zegt een VN’er die betrokken is bij de vredesbesprekingen. „We zien minder geweld. Alle grote rebellengroepen zijn nu bij de besprekingen betrokken. Natuurlijk vergt de implementatie van het verdrag tijd, we verwachten geen wonderen, maar ik durf de stelling aan dat er veel ten goede veranderd is de laatste maanden. Er zijn goede redenen hoopvol te zijn.”
v